Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Catez, Elisabeth » introductie » Elisabeth Catez (1880-1906)

Elisabeth Catez (1880-1906)

Introductie

Elisabeth Catez, beter bekend als Elisabeth van Dijon of zuster Elisabeth van de heilige Drieëenheid, wordt op 18 juli 1880 als dochter van kapitein Joseph Catez en zijn vrouw Marie Catez-Rolland geboren in het militair kamp van Avord, Frankrijk. Zomer 1901 (de foto hiernaast is van begin juni 1901) treedt zij in in het klooster van de Ongeschoeide Karmel te Dijon, Frankrijk. Daar overlijdt zij op 9 november 1906 op zesentwintigjarige leeftijd aan de ziekte van Addison. Op 25 november 1984 verklaarde paus Johannes Paulus II Elisabeth zalig. Op 1 oktober 2016 is Elisabeth heilig verklaard door paus Franciscus. Haar gedenkdag is op 9 november. De heilige Elisabeth van de Triniteit geldt als patroonheilige bij (geestes)ziekten en het verlies van ouders.

 
Van de geschriften die Elisabeth nalaat is haar gebed O mon Dieu Trinité het bekendst. Het is in minstens 41 talen vertaald en opgenomen in het Lectionarium van de rooms-katholieke kerk (1992) en het Katholiek Gebedenboek (1986). Ook wordt ernaar verwezen in de Katechismus van de Katholieke Kerk (1995) wanneer de goddelijke werken en de zendingen van de Drieëenheid besproken worden. In het Nederlands taalgebied wordt Elisabeth vermeld in standaardwerken als De Katholieke Encyclopaedie (1951), het Theologisch Woordenboek (1952) en de Encyclopedie van de mystiek (2003). Elisabeth Catez wordt tegenwoordig binnen de Karmel, naast Teresa van Avila, Sint Jan van het Kruis, Thérèse van Lisieux, Edith Stein en Titus Brandsma, genoemd in het rijtje van Karmelitaanse heiligen.
 

Mystica of theoloog?

Elisabeths bijdrage aan de spiritualiteit en mystiek is onomstreden. Naast Thérèse van Lisieux heeft zij een belangrijke plaats in de karmelitaanse spiritualiteit verworven. De gangbare receptie plaatst haar, net als vele vrouwen in de kerkgeschiedenis, stereotiep binnen de spiritualiteit en mystiek. Tot op heden heeft men zich niet tot nauwelijks bezig gehouden met mogelijke doorwerkingen of invloeden van haar denken op de theologie. Dit terwijl vanaf het begin van de receptiegeschiedenis de verhouding spiritualiteit en mystiek versus theologie in haar geschriften onderwerp van gesprek is. Er blijkt een polemiek gaande tussen receptoren die Elisabeth enkel als mystica typeren (Koen de Meester) en hen die haar ook een plaats willen geven in de theologie, of het op z’n minst nodig achten om haar denken te duiden in een theologisch discours (M.M. Philipon, Hans Urs Von Balthasar). Welke positie men hierbij inneemt, blijkt mede bepaald door het gehanteerde vrouwbeeld en het gebezigde concept van theologie (zie Jolanda Jacobs, Elisabeth Catez, her-story, Bergambacht 2012).
 

Biografie

Elisabeth Catez wordt als dochter van een officier geboren op 18 juli 1880 in het militair kamp van het Franse Avord bij Bourges (Midden-Frankrijk). Zij is de eerste dochter van de drieëndertig jarige Marie Rolland en de achtenveertig jarige Jozef Catez. Wanneer hij wordt gepromoveerd tot kapitein verhuist het gezin naar Dijon. Daar wordt op 20 februari 1883 de tweede dochter geboren; Marguerite. De zussen groeien op in een bourgeois milieu. Wanneer Elisabeth zeven jaar oud is, sterft haar vader onverwachts aan een hartaanval. Mevrouw Catez verhuist met haar kinderen en huishoudster naar een kleinere woning. In dat nieuwe huis waar Elisabeth de rest van haar jeugd zal wonen, kan zij vanuit haar kamerraam het dichtbij gelegen klooster van de Karmel zien. Elisabeth is een begenadigd pianist. Op 24 juli 1893 wint zij de Premier Prix voor piano aan het conservatorium te Dijon (nevenstaande foto is genomen in het kasteel van Gemeaux, begin augustus 1893).
 
Volgens de hagiografie zou Elisabeth al jong het verlangen hebben om in te treden in het genoemde slotklooster. Haar moeder houdt dit echter lange tijd tegen. Zij zegt haar te wachten tot ze eenentwintig is. Tot die tijd werkt Elisabeth als vrijwilliger in het patronaatswerk onder de arbeiders van een sigarenfabriek, leidt een jeugdclub voor hun kinderen en geeft katechese aan kinderen die in deze fabriek werken. Ook geeft zij katechese aan eerste communicanten van de parochie, bezoekt hun ouders, doet ziekenbezoek en is lid van het zangkoor. Zij laat zich voor allerlei diensten aanspreken in de parochies Saint-Michel en Saint-Pierre te Dijon. Bij haar intreden op 2 augustus 1901 ontvangt Elisabeth de naam Élisabeth de la Trinité (foto links: Elisabeths kloostercel). Het is in een tijd dat verschillende kloostergemeenschappen zich, wegens de religieuze vervolging onder eerste minister Combes in de regering Waldeck-Rousseau, genoodzaakt zien om naar het buitenland uit te wijken. Ook de karmelietessen van Dijon leven in een sfeer van onzekerheid en bedreiging, en leggen contacten in België en Zwitserland voor een mogelijk toevluchtsoord. Zij sluiten de kapel van 1903 tot in de lente van 1906 bij regeringsorder voor het publiek. De beelden uit die kapel brengen zij zolang onder in privé huizen. Afgezien hiervan zal deze Karmel niet lastig gevallen worden.
 
Op zondag 11 januari 1903 doet Elisabeth haar eeuwige geloften. Die zomer vertonen zich bij haar de eerste symptomen van de toen nog ongeneeslijke en vrijwel onbekende ziekte van Addison, een chronische insufficiëntie van de bijnierschors. In de lente van 1905 wordt haar wegens haar lichamelijke conditie streng vasten verboden. In augustus wordt ze ontslagen van haar taak als tweede portierster. In de vastentijd van 1906 moet ze haar intrek nemen in de ziekenkamer. Sinds een aantal maanden ervaart ze al een grote uitputting. Aanhoudende maagpijnen verhinderen haar om voldoende voedsel tot zich te nemen. Op Palmzondag heeft ze een eerste crisis en ontvangt de ziekenzalving. Men denkt dat ze gaat sterven, maar de crisis gaat voorbij. Daarna volgen de crises elkaar steeds sneller op. Op 30 oktober kan ze de ziekenkamer niet meer verlaten. Op 9 november overlijdt Elisabeth op zesentwintigjarige leeftijd. Haar wijze van sterven wordt in de hagiografieën vol lof en als bovennatuurlijk beschreven.
 
Elisabeth wordt al tijdens haar leven als een heilige beschouwd. Dit blijkt ondermeer uit verschillende brieven, onder andere van haar priorin. Nadat op 10 oktober 1930 haar stoffelijk overschot op het kerkhof te Dijon is opgegraven om de bewaring ervan te verzekeren, opent Mgr. Petit de Julleville, bisschop van Dijon, op 23 mei 1931 een Kerkelijk Tribunaal om haar canonisatie in gang te zetten. Op 25 november 1984 verklaart paus Johannes Paulus II Elisabeth zalig. Het proces tot heiligverklaring is in volle gang.

Geschriften van Elisabeth Catez

Gedurende haar korte leven zet Elisabeth haar gedachten regelmatig op papier. Omdat haar denken anderen aanspreekt, worden haar geschriften bewaard. Ze laat na:
- een dagboek (1899-1900)
- 124 gedichten
- 346 brieven aan 59 verschillende correspondenten, waaronder 40 leken
- 17 geestelijke aantekeningen, waaronder het gebed O mon Dieu Trinité (21 november 1904)
- 4 geestelijke traktaten:
1. Le Ciel dans la foi (eerste helft augustus 1906)
2. Dernière retraite (tweede helft augustus 1906)
3. La grandeur de notre vocation (september 1906)
4. Laisse-toi aimer (eind oktober 1906)
- een lijst met referenties naar de Bijbel en andere auteurs
 
Van al haar geschriften is Elisabeths gebed O mon Dieu Trinité het bekendst. Haar gehele leer, visie en streven liggen erin vervat. Het is in minstens 41 talen vertaald en wordt dagelijks door duizenden christenen over de hele wereld gebeden. Het is onder andere opgenomen in het Lectionarium van de rooms-katholieke kerk (1992). Ook wordt ernaar verwezen in de Katechismus van de Katholieke Kerk (1995) wanneer de goddelijke werken en de zendingen van de Drieëenheid besproken worden (alinea 257 e.v.). Tijdens de laatste maanden van haar leven schrijft Elisabeth Le Ciel dans la foi en Dernière retraite. Deze traktaten staan te boek als haar geestelijk testament en gelden samen met genoemd gebed als het hoogtepunt van haar oeuvre en goede weergave van haar denken.
 

O mon Dieu Trinité

Dit geschrift dat Elisabeth Catez wereldwijd bekendheid heeft gegeven, staat bekend als de synthese van haar innerlijk leven en als één van de mooiste gebeden uit de christelijke traditie. Ze schrijft het op 21 november 1904 na afloop van een door pater Fages O.P. gepreekte communiteitsretraite rond het thema ‘le Mystère de l’Incarnation’. Deze retraite eindigt op de dag waarop in het kerkelijk jaar ‘de Opdracht van Maria in de tempel’ gevierd wordt en men herdenkt dat Maria - vanaf haar onbevlekte ontvangenis vervuld van de heilige Geest - zichzelf sedert haar kinderjaren aan God heeft toegewijd. Jaarlijks hernieuwen de Ongeschoeide Karmelietessen van Dijon op deze dag hun religieuze geloften. Zo ook Elisabeth. Wanneer ze ’s avonds terug is in haar cel, schrijft ze haar gebed O mon Dieu Trinité dat na haar dood gevonden wordt tussen haar geestelijke aantekeningen. Het is met inkt geschreven op een stukje papier van 14,1 bij 9,3 centimeter dat zij uit een notitieboekje heeft gescheurd.
 
In O mon Dieu Trinité spreekt Elisabeth niet over maar tot God. Al betreft het hier een spreken van de eerste orde, toch schijnt doorheen de structuur en inhoud een zekere reflectie op wie God is. Dit geschrift blijkt een biddend denken en is te typeren als een theologisch gebed. Het is als het ware een biddende theologische overweging waarin het erkennen van waarheden vervlochten is met een waarachtig bidden. Het spreken vanuit het verstand en vanuit het hart vloeien in elkaar over, komen uit elkaar voort. Elisabeth bemint God niet alleen uit geheel haar hart, doch ook uit geheel haar verstand en uit al haar krachten (vgl. Romano Guiardini, Theologische gebeden, Den Haag 1958, binnenflap kaft). De Meester relateert het aan twee andere gebeden; de Acte d’offrande van Thérèse van Lisieux en O Trinité éternelle van Catharina van Siena (Œuvres complètes, p.909). Wat opvalt is dat daar waar beide andere geestelijke auteurs hun gebed alleen aan de Triniteit richten, Elisabeth zich ook expliciet richt tot de drie Personen afzonderlijk. Mede gezien de inhoud kan geconcludeerd worden dat er qua aangesproken personen een theologische structuur in Elisabeths gebed aanwezig is. Het vangt aan met een bede aan de Triniteit, om via de Vader Schepper, de Zoon Christus, de Zoon het Woord, de Geest en de Vader Schepper bij de Triniteit terug te keren. De Zoon het Woord vormt bij deze exitus van en reditus tot God letterlijk het centrum en kantelpunt.
 
Elisabeths uiteindelijke doel is de gelijkvormigheid aan Christus, de incarnatie van het Woord. Uit het gebed licht een dynamisch proces op waarin het menselijk schepsel met Gods hulp omgevormd wordt in God. De totale mens is hierbij betrokken. Dit existentiële proces speelt zich af in de wederkerige, intieme relatie tussen God en mens. Het initiatief ligt bij God; het schepsel re-ageert op diens heilshandelen. Deze actie is iets van de mens zelf én tegelijk iets dat aan het schepsel gebeurt. Elisabeths streven kan opmerkelijk genoemd worden. Het bruid willen zijn voor Christus is niet ongebruikelijk voor vrouwen, zeker niet voor religieuzen, maar het zich als vrouw identificeren met en bidden om de gelijkvormigheid aan Hem kan, helemaal voor een vrouw uit de negentiende eeuw, op z’n minst zelfbewust genoemd worden. Deze identificatie en gelijkvormigheid worden in het gangbare gelovig denken toch op de eerste plaats geassocieerd met mannen en mannelijkheid. Met haar gebed geeft Elisabeth óók vrouwen woorden en beelden die zij zonder eerst te moeten decoderen en vertalen gelovig kunnen lezen. Zij geeft hun de mogelijkheid om als vrouw christen te zijn en opgenomen te worden in de dynamiek van het trinitair goddelijk leven (vgl. Jonneke Bekkenkamp, ‘Keuzen in selectief lezen. De tekstuele basis van feministische theologie’, in: Bekkenkamp e.a., Proeven van vrouwenstudies theologie. Deel I, Zoetermeer/Utrecht 1989, p.126-131.140).

Vier traktaten

De laatste maanden van haar leven, wanneer Elisabeth Catez zich ervan bewust is dat ze binnenkort zal overlijden, schrijft ze vier geestelijke traktaten:
1. Le Ciel dans la foi (eerste helft augustus 1906, voor haar zus Marguerite)
2. Dernière retraite (tweede helft augustus 1906, op verzoek van Mère Germaine)
3. La grandeur de notre vocation (september 1906, voor haar vriendin Françoise de Sourdon)
4. Laisse-toi aimer (eind oktober 1906, voor Mère Germaine)
 

De (Franse) teksten van deze traktaten zijn alle in een pdf-bestand te vinden (met op 17-10-2016 de mededeling 'onder constructie'. Als alternatief kunt u de catalogus raadplegen; op de website van de Karmel te Flavignerot (Dijon); zie hiervoor ook de link in de sectie 'andere online bronnen'.

1. Le Ciel dans la foi

In de traktaten vinden we sporen van wat ze deze periode leest; Paulus, de Apocalyps, werken van Johannes van het Kruis en Ruusbroec. In Le Ciel dans la foi (De Hemel in het geloof) staan ook citaten van en reminiscenties aan Lacordaire, Bossuet, Albertus Magnus, Teresa van Avila, een brief van père Vallée en een aantekening van kanunnik Gaume. Elisabeth schrijft dit geschrift met toestemming van haar priorin, tijdens slapeloze nachten vanaf haar ziekbed in de eerste helft van augustus 1906, in een hardcover schriftje met 114 pagina’s (waarvan 70 beschreven) van 18,3 bij 10,7 centimeter, voor haar dan drieëntwintigjarige zus die het twee maanden na haar overlijden via Mère Germaine zal ontvangen.
 
Tussen Elisabeth en haar zus bestaat een vriendschap die zich, naast bezoeken van Marguerite aan de Karmel, uit in een briefwisseling. De laatste brief is gedateerd op 14 september 1906. Elisabeth duidt zich onder andere in deze brief als haar geestelijk moeder (Œuvres Complètes, p.90.752-753). In Le Ciel dans la foi beschrijft ze voor Marguerite, die sinds oktober 1902 gehuwd is met de bankier Georges Chevignard en inmiddels moeder van twee kleine kinderen, de roeping van iedere gedoopte christen tot de hoogste heiligheid en de weg tot vereniging met God ofwel de gelijkvormigheid aan Christus geduid als Laudem gloriae. Elisabeth heeft dit beeld uit Ef. 1,12; ‘opdat wij, die reeds tevoren onze hoop op Christus hadden gevestigd, tot lof van zijn heerlijkheid zouden zijn.’ Ze vermeldt het altijd in de accusativus zoals het vermeld staat in de Latijnse tekst die zij gebruikt. Het staat voor haar voor de mens die zijn roeping tot vereniging met God heeft bereikt en in de hemel de naam Laudem gloriae zal ontvangen (vgl. Œuvres Complètes, p.127).
 
De priorin gebruikt dit traktaat als één van de bronnen bij het schrijven van de Circulaire die onder de karmelkloosters verspreid wordt na Elisabeths overlijden en de biografie Souvenirs. Zij geeft het geschrift de naam Comment on peut trouver le Ciel sur la terre, door Philipon verkort tot Le Ciel sur la terre. Deze titel is door De Meester in zijn Œuvres Complètes vervangen door Le Ciel dans la foi, omdat dit volgens hem meer past in Elisabeths visie en zij ook zelf deze zinsnede in haar brieven heeft gebezigd. Onder deze laatste naam is het heden ten dage bekend (vgl. Œuvres Complètes, p.90.96-97). Samen met O mon Dieu Trinité en Dernière retraite vindt het vanaf het begin waardering en verspreiding, onder andere via de vele uitgaven en vertalingen van de Souvenirs en Philipons boek (1937). Von Balthasar schrijft in zijn Schwestern im Geist (p.364): ‘Die ‘Letzten Einkehrtage’ und ‘Der Himmel auf Erden’, Elisabeths geistlichen Testament, zeigen sie auf der Höhe ihres selbstsicheren Könnes […] Hier allein sollte man Elisabeths Wort fassen, alles Frühere nur als Ansatz und Vorstufe gelten lassen.’

2. Dernière retraite

In de eerste helft van augustus 1906 overhandigt Elisabeth Le Ciel dans la foi aan haar priorin. Korte tijd later vraagt ze haar om toestemming om vanaf de avond van 15 augustus haar jaarlijkse retraite in te gaan om zich voor te bereiden op het eeuwig leven. De priorin vraagt haar om haar geestelijke inzichten op te schrijven. In de tweede helft van augustus trekt Elisabeth zich in de ziekenkamer terug en noteert haar ideeën met inkt in een klein hardcover notitieboekje met 116 pagina’s van 12,8 bij 8,5 centimeter. Het handschrift verraadt haar fysieke uitputting. Ze overhandigt het op 24 september aan Moeder Germaine. Het is niet duidelijk of zij er ook na haar retraite aan gewerkt heeft of dat het een tweede redactie is van een eerdere versie. Het exemplaar dat ze aan de priorin geeft, is verpakt in een bruin papier waarop geschreven staat; Dernière retraite de Laudem Gloriae ofwel Laatste rustplaats van Laudem gloriae. Het is met de titel Dernière retraite (Laatste retraite) opgenomen in de Œuvres complètes (p.153-188). Dit traktaat wordt onder andere weergegeven in:
- Souvenirs (p.305-338)
- Gabriël der H. Maria Magdalena, Zuster Elisabeth der Drieëenheid. Karmelietes van Dijon (1880-1906), Herinneringen. Naar het Fransch als ‘Laatste retret van “Laudem Gloriae”’ (p.253-292)
- Alfons van de Moeder van Smarten, Een Loflied aan God, De dienares Gods Zuster Elisabeth van de H. Drieëenheid (Ongeschoeide Carmelietes) 1880-1906 als ‘De Laatste Retraite van Laudem Gloriae’ (p.289-321)
- M.M. Philipon, De geestelijke leer van zuster Elisabeth van de H. Drieëenheid als ‘Laatste retraite van “Laudem gloriae”’ (p.315-347)
- Élisabeth de la Trinité, Œuvres complètes. Édition critique réalisée par le Père Conrad De Meester carme als ‘Dernière retraite’ (p.153-188)
- Elisabeth van Dijon, Geschriften als ‘Laatste retraite’ (p.397-426)
 
Samen met O mon Dieu Trinité en Le Ciel dans la foi vindt het van begin af aan waardering en verspreiding. Het wordt gelijk vanaf de eerste editie van de Souvenirs (1909) bijna volledig gepubliceerd en geduid als Elisabeths meesterwerk. Philipon vermeldt in zijn studie De geestelijke leer van zuster Elisabeth van de H. Drieëenheid (p.315, voetnoot 1) dat wanneer men haar diepste gedachten wil kennen, men naar dit geschrift moet gaan. Hij duidt het als haar kleine mystieke summa, het merg van haar geestelijke leer, als een ware verhandeling over de omvormende vereniging, zoals zij ze opvatte in de lijn van haar hoogste roeping tot ‘lof van de glorie’. Ze laat er volgens hem een levensprogramma in na voor elke ‘lof van de glorie’ die later in haar voetspoor zal willen treden op de weg van een heiligheid die zich zelf volkomen vergeet en geheel gericht is naar de allerzuiverste glorie van de Drieëenheid. Ook De Meester waardeert het in hoge mate. De term meesterwerk acht hij echter niet gepast. Deze doet teveel denken aan iets dat men doet, terwijl het volgens hem geboren is uit een dorst naar de totale waarheid in God, als een geschenk diep in de meest intieme vezels van het hart aan de Ene gekruisigd uit liefde (Œuvres Complètes, p.146.152). Hier treedt de polemiek tussen De Meester en theologen als Philipon en Von Balthasar aan het licht omtrent de vraag naar de verhouding tussen spiritualiteit en theologie in het denken van Elisabeth, evenals het denken waarin haar als vrouw seksestereotiepe eigenschappen worden toegeschreven als begenadiging (versus eigen verdienste en studie) en emotionaliteit (versus rationaliteit). Onomstreden is dat Dernière retraite de totaliteit van Elisabeths denken uitdrukt en haar innerlijk leven van dat moment goed weergeeft. De fundamentele thema’s van haar denken komen erin terug. Volgens de gangbare receptie zijn drie kenmerken van haar denken erin samengevloeid. Het wordt getypeerd als trinitair, christocentrisch en mariaal; ‘Hoe meer je in gemeenschap met de Drieëenheid leeft, des te meer tracht je gelijkvormig te worden aan Christus, des te meer ook ben je mariaal. Geheel ontledigd van je kleine ‘ik’, helemaal gelijkvormig geworden aan de gekruisigde Christus, zal Januacoeli je binnenleiden in de schoot van de Drieëenheid.’ (vgl. Geschriften, p.396; Œuvres Complètes, p.146). In Dernière retraite de Laudem gloriae beschrijft Elisabeth haar visie op de deïficatie ofwel Gods reditus. Kernwoorden hierbij zijn ascese, inkeer, aanbidding, geloof, heiligheid, predestinatie, gelijkvormigheid aan de lijdende Christus, Gods wil en leven in een eeuwig nu.

3. La grandeur de notre vocation

Elisabeth schrijft La grandeur de notre vocation (De grootsheid van onze roeping) in september 1906 voor haar dan negentienjarige vriendin Françoise de Sourdon, dochter van gravin Georges de Sourdon, een goede vriendin van Elisabeths moeder. Dit geestelijk traktaat is geschreven in de vorm van een brief waarin Elisabeth antwoord geeft op een aantal vragen die Françoise haar in hun onderlinge correspondentie gesteld heeft. Elisabeth typeert zichzelf hierin als Françoises geestelijke moeder. Zij schrijft de brief met potlood op 12 pagina’s bestaande uit twee gevouwen vellen papier van 26,8 bij 21,5 centimeter en één van 26,8 bij 14,6 centimeter. Rond 9 september 1906 beëindigt Elisabeth de brief waar zij dagen aan geschreven heeft. Het geschrift is ascetisch van toon. Elisabeth beschrijft de weg (levensprogramma) hoe los te komen van het zelf - ofwel ruimte te maken in de ziel voor het werken van God - om te kunnen voldoen aan de grootsheid van onze roeping als gedoopte christen, namelijk het leven in God en de gelijkvormigheid aan diens beeld, Jezus Christus.
 
De meest vrije ziel is, denk ik, degene die zichzelf het meeste vergeet.
Als iemand mij vraagt naar het geheim van het geluk,
zou ik zeggen dat dit het niet langer aan zichzelf denken is, …
 
Elisabeth Catez, La grandeur de notre vocation, paragraaf 4

4. Laisse-toi aimer

Elisabeth schrijft Laisse-toi aimer (Laat van je houden) eind oktober 1906 voor Mère Germaine. Dit diepe, persoonlijke en rijke geschrift wordt pas in 1934 - na het overlijden van de priorin - gevonden. Het is met inkt geschreven op acht kleine pagina’s, gecreëerd door twee in tweeën gevouwen vellen papier van 26,9 bij 10,4 centimeter. Het is gestoken in een kleine enveloppe van 11,1 bij 7,2 centimeter waarop geschreven staat; ‘Secrets pour notre Révérende Mère.’ Op de achterzijde van de enveloppe bevindt zich een rode lakzegel. Volgens mondelinge overlevering binnen de Karmel sprak Mère Germaine wel eens over deze brief, maar liet zij deze nooit aan iemand lezen. Tussen beide vrouwen bestaat een bijzondere band; Elisabeth is de eerste postulant van Mère Germaine, haar eerste novice, de eerste geprofeste en de eerste die zal overlijden. In dit schrijven bedankt Elisabeth haar ‘geliefde Moeder, haar heilige priester’ voor haar middelaarschap en zegt haar op haar beurt in de Hemel een priesterschap te vervullen over haar ziel; ‘C’est l’Amour qui m’associe à son œuvre en vous…Si vous le lui permettez, votre petite hostie [dit Franse woord betekent zowel slachtoffer als hostie] passera son Ciel au fond de votre âme: elle vous gardera en société avec l’Amour, croyant à l’Amour… cette fois je serai votre petite Mère…’ (Elisabeth Catez, Laisse-toi aimer, paragraaf 3-4).


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Jolanda Jacobs.