Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Barth, Karl » introductie » Karl Barth (1886-1968)

Karl Barth (1886-1968)

De protestantse én katholieke kerkvader van de twintigste eeuw

Karl Barth heeft een immens theologisch oeuvre nagelaten. Zijn hoofdwerk, Die kirchliche Dogmatik, behandelt de thema’s van het christelijk geloof in een zelden vertoonde uitvoerigheid en is dan ook onvoltooid gebleven. Wie in dit werk begint te lezen heeft het gevoel een kathedraal te betreden die onmogelijk in alle onderdelen en facetten te bewonderen is. Wie er eenmaal door geboeid wordt, raakt er zijn leven lang niet meer uitgekeken. Deze dogmatiek is echter ook een kathedraal zonder deur genoemd, omdat Barth zijn uitspraken over God, mens en wereld niet afleidt uit algemeen-menselijke ervaring, maar uitgaat van Gods openbaring in Jezus Christus.

Karl Barth staat bekend als de theoloog die stelde dat religie slechts mag verwijzen naar God, aangezien God niet de God van de religie is; Hij is de ganz Andere. Prof.dr. Jan Muis wijst er in een toelichting op dit artikel verder nog op dat Barth bij de hervormden overwegend welwillend is gerecipieerd (denk aan de theologen Noordmans, Miskotte, Haitjema, Van Niftrik, Berkhof), bij de gereformeerden aanvankelijk sterk afwijzend (denk aan Berkouwers eerste Barthboek), doch later welwillend (Berkouwers tweede Barthboek). Ook vele belangrijke katholieke theologen hebben zich met Barth beziggehouden: denk aan Küng, Von Balthasar en in Nederland J.C. Groot en J. Wissink.

Nu eerst een schets van Barths levensloop: Karl Barth wordt in 1886 in Bazel geboren als zoon van een gematigd orthodox protestants hoogleraar in de theologie. Na het gymnasium studeert hij in Duitsland theologie, eerst in Berlijn bij Harnack, later in Marburg. Het Duitse keizerrijk is op zijn hoogtepunt en beschouwt zichzelf als een christelijke natie. De christelijke vroomheid is het cement van de staat en van de maatschappij. Vroomheid is geen zaak van ingewikkelde dogma’s maar een levenspraktijk volgens de christelijke waarden en normen.

Na zijn studie en stage wordt Barth in 1911 predikant in het Zwitserse dorpje Safenwil. Zijn studie heeft hem niet voorbereid op de wekelijkse verkondiging. Ook krijgt de liberale theologie die hij zich op de universiteit had eigengemaakt, een schok wanneer hij wordt geconfronteerd met de nood van de arbeiders in zijn dorp. Barth stort zich op het ‘arbeidsvraagstuk’ en wordt actief in de socialistische beweging. Enkele jaren later breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Barth veroordeelt elke neiging om nationalistische gevoelens te verheerlijken als een uiting van de wil van God en hij weigert om partij te kiezen in het conflict dat Europa verscheurt. Tot zijn ontzetting wordt de oorlog aangeprezen in een manifest dat is ondertekend door vrijwel alle Duitse hoogleraren, ook door zijn vereerde leermeesters Harnack en Herrmann. Hoe is het mogelijk dat deze zeer beschaafde en christelijke intellectuelen zich kritiekloos door de oorlogsroes laten meeslepen?

Barth neemt zijn toevlucht tot de Bijbel en begint zijn studie van Paulus’ brief aan de Romeinen, waarin niet vanuit de mens over God wordt gedacht, maar vanuit God over de mens. Hier ontdekt Barth dat God niet te reduceren is tot een idee van het menselijke bewustzijn of een functie van het menselijk samenleven. God is God, zoals Barth het kernachtig uitdrukt. God is radicaal anders dan de wereld en de mens en zijn rijk is radicaal anders dan de samenleving die wij waarnemen. God is nergens direct ervaarbaar en aanwijsbaar, zelfs niet in het innerlijk van Jezus. God verbergt zich voor ons en wij kunnen alleen een glimp van Hem opvangen als Hij zichzelf aan ons onthult. Barth publiceert zijn gedachten in Der Römerbrief; dit eerste commentaar slaat in de theologische wereld in als een bom en is snel uitverkocht.

Met zijn eerste en tweede commentaar op de Romeinenbrief heeft Barth de aandacht op zich gevestigd. In 1921, na tien jaren predikantschap, wordt hij benoemd op een bijzondere leerstoel voor gereformeerde theologie aan de universiteit van Göttingen. Om theologie te kunnen onderwijzen, moet Barth zich helemaal heroriënteren en opnieuw inwerken in de theologische traditie. Als professor begint hij pas echt te studeren en maakt hij zich in korte tijd grote delen van de westerse Europese theologische traditie eigen. Eerst leest hij de reformatoren Luther, Calvijn en Zwingli. Hij ontdekt de gereformeerde scholastiek uit de zestiende en zeventiende eeuw als een stimulerend hulpmiddel voor theologische reflectie. En van daaruit krijgt hij ook steeds meer oog voor de katholieke traditie van de middeleeuwen en de vroege kerk. Vooral Anselmus en Augustinus geven hem veel te denken. In 1925 wordt hij gewoon hoogleraar in Münster; in 1930 in Bonn. In de christologie van de vroege kerk vindt Bart een mogelijkheid om Gods transcendentie te verbinden met zijn immanentie. God is niet alleen boven en buiten deze wereld (transcendent); Hij is ook niet alleen in deze wereld (immanent). God is tegelijkertijd verheven en nabij.

Terwijl Barth zich in de republiek van Weimar ontwikkelt tot systematisch theoloog, vinden in de Duitse samenleving snelle en ingrijpende veranderingen plaats. In 1933 komen de nationaal-socialisten met Hitler aan de macht. Een groot deel van de Duitse kerk ziet hierin de roep van God en voegt zich bij de beweging van de ‘Duitse christenen’. Gemeenten die hierin niet meegaan vormen de Belijdende Kerk. Op de synode van Barmen belijden deze gemeenten dat niemand anders dan Jezus Christus hun Heer en Leidsman is. Deze belijdenis is door Barth ontworpen. Hetzelfde jaar nog moeten alle ambtenaren de eed van trouw aan Hitler afleggen. Barth weigert, wordt ontslagen, krijgt een spreekverbod en verlaat Duitsland in 1935.

In zijn geboortestad Bazel wordt hij hoogleraar dogmatiek en werkt verder aan Die kirchliche Dogmatik. Het eerste deel verschijnt in 1932, het laatste in 1967. Barth maakt hierbij op originele en creatieve wijze gebruik van de bijbelse noties van ‘verkiezing’ en ‘verbond’, die centraal staan in de gereformeerde traditie. In zijn Kirchliche Dogmatik heeft Barth geprobeerd om op het denkniveau van de grote rooms-katholieke theologie een volwaardig reformatorische verantwoording van het christelijk geloof te geven.

In het hart van Barths theologie staat het wonder dat God zelf in het leven, het sterven en de opstanding van Jezus Christus in onze menselijke geschiedenis is gekomen om zich aan alle mensen bekend te maken, hen met zich te verzoenen en in zijn gemeenschap op te nemen. Barth vat de volledigheid van Gods openbaring in Christus radicaal op. Wie in Christus God ontmoet en leert kennen, hoeft niet bang te zijn dat God ooit nog anders zal blijken te zijn dan in dit handelen. Gods transcendentie betekent dus niet dat Hij een onbekende en onbereikbare grootheid voor ons blijft. Wij leren God nergens zo kennen als in Jezus Christus. Daarom is Jezus Christus voor Barth de enige betrouwbare bron van godskennis. Barth verwerpt daarmee de natuurlijke godskennis (vgl. de kenleer van Immanuel Kant).

Barths beschouwingen over openbaring, Bijbel en kerk worden gedragen door de overtuiging dat de Vader zich uitspreekt in de Zoon en in de Zoon mensen aanspreekt door de Geest. De openbaring van God heeft een trinitarische structuur. Maar als openbaring werkelijk zelf-openbaring is, moet God zelf ook op een zekere manier trinitarisch zijn. Barth heeft in de protestantse theologie van de twintigste eeuw de actuele betekenis van de leer van de Drie-eenheid herontdekt: de vraag wie God is, kan niet worden beantwoord buiten Jezus Christus en de Heilige Geest om.

Barth noemt Gods eigenschappen goddelijke volmaaktheden. Voor de ordening van Gods verschillende eigenschappen kiest Barth Gods liefde en vrijheid als leidraad. Elke liefdeseigenschap moet verstaan worden vanuit de corresponderende en tegengestelde vrijheideigenschap en omgekeerd. Gods genade is niet te verstaan zonder zijn heiligheid; Gods rechtvaardigheid niet zonder zijn barmhartigheid, enzovoorts. Barths theologie in de commentaren op de Romeinenbrief werd gekenmerkt door sterke nadruk op Gods transcendentie en verborgenheid. In zijn eigenschappenleer komen ook Gods immanentie en openbaring sterk naar voren.

Wanneer we Barths behandeling van Gods eigenschappen naast de klassieke benadering leggen, valt het op dat hij vertrekt vanuit de stelling dat God in Christus tot de mensen is gekomen; hij ontkent de mogelijkheid van de mens om vanuit de wereld of vanuit zijn eigen bestaan tot God te komen. De eigenschappen van God die voorop staan zijn de eigenschappen van Gods liefde, en niet, zoals in de traditie vaak het geval was, Gods ‘negatieve’ eigenschappen, die stellen wat God niet is.

Met deze schets van Barths doordenking van de openbaring en de goddelijke eigenschappen is een indruk gegeven van de eerste twee delen van zijn dogmatiek. In het derde en vierde deel behandelt hij, eveneens op originele en vernieuwende wijze, van hieruit de schepping en de verzoening. Aan het vijfde deel over de verlossing is hij niet meer toegekomen.

Sommigen verklaren Barths theologie als een reactie op de Duitse christenen in de Duitse kerkstrijd: Barth stelt het geloof in Jezus Christus tegenover het geloof in de Führer. Barths ontwikkeling bewijst echter dat zijn theologie niet in reactie op het nationaal-socialisme is ontstaan. Barth begint vanuit de liberale theologie, die beschouwd kan worden als een theologische verwerking van de Verlichting. Op Herrmanns afwijzing van elke natuurlijke godskennis is Barth, na een korte aarzeling toen hij de gereformeerde theologie ontdekte, nooit meer teruggekomen. Deze afwijzing is typisch modern, een theologisch antwoord op de moderne situatie zoals die onder meer door Kant onder woorden was gebracht. Daarom is het ook niet terecht om zijn theologie te beschouwen als protestantse orthodoxie in een modern jasje. Zeker is de inhoudelijke kern van Barths theologie orthodox of katholiek. Jezus Christus is het vleesgeworden Woord van God tot heil van de mensen. Zeker heeft hij bepaalde otrthodoxe leerstukken met vuur verdedigd. Jezus Christus is waarachtig God en mens, onvermengd en onveranderd, ongescheiden en ongedeeld. Het kader evenwel waarin hij dit doet is een nieuw type christocentrische theologie, die een antwoord is op de Verlichting.

Het verschil met de liberale of vrijzinnige theologie is dat Barth de theologische traditie van de vroege kerk, de middeleeuwen en de reformatie niet afschrijft, maar als legitieme vertolking van het evangelie en onmisbare gesprekspartner erkent. Barth heeft gepoogd om de levende traditie van de kerk vernieuwend voort te zetten. In die zin is Barth katholiek. Hij werkt daarbij echter wel duidelijk vanuit zijn eigen gereformeerde traditie. We zouden Barths afwijzing van elke menselijke weg naar God zelfs kunnen zien als een radicalisering van de positie van Calvijn.

De jonge Barth stelde het onderscheid tussen Schepper en schepsel centraal. God en mens delen niet een gemeenschappelijk bestaan. De oudere Barth stelt vanuit het samenzijn van God en mens in Christus dat Schepper en schepsel verbonden zijn. Deze verbondenheid is geen deelhebben aan elkaar, maar een relatie die de Schepper met het schepsel onderhoudt. Het onderhouden van deze relatie is een goddelijke handeling. Barth trekt er niet de conclusie uit dat ieder mens een verlangen naar God kent en zich vanuit dit verlangen naar God kan wenden. Zijn protestantse nadruk op de zonde en zijn moderne kritiek op de menselijke religie als projectie weerhouden hem hiervan.

De theologie van Barth roept vragen op, maar biedt ook geloofsinzichten die alleen maar beaamd kunnen worden. Het eerste inzicht is dat christenen niet over God kunnen nadenken, ja zelfs niet eens in God kunnen geloven, buiten Jezus Christus en zijn Geest om. Het tweede inzicht, zonder welk het eerste bederft en ontaardt in christelijke superioriteitswaan en betweterij, is het geheim van Gods vrije liefde. In de eerbied hiervoor is Barths theologie voorbeeldig. Hoe preciezer ons spreken wordt, hoe meer het besef zich verdiept dat het geheim van Gods liefde niet te vatten is.

Bovenstaande tekst is een samenvatting van het hoofdstuk over Karl Barth door prof.dr. Jan Muis in de LUCE-bundel Toptheologen, verschenen onder redactie van prof.dr. Jozef Wissink bij uitgeverij Lannoo in 2006.



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Prof.dr. Jan Muis.
Externe link: Bestelinformatie
Externe link: Gedeeltelijk in te zien via Google Books