Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Lieke Meertens
Dossiers » Beatrijs van Nazareth » introductie » Beatrijs van Nazareth

Beatrijs van Nazareth

Beatrijs van Nazareth (1200-1268, geboren in Tienen), Brabantse mystica. Ook wel Beatrix van Aa, Beatrix van Bloemendaal, Beatrix van Lier of Beatrijs van Tienen genoemd. Beatrijs is het bekendst geworden om haar werk 'Seven manieren van heileger Minnen' en door haar 'Vita', haar levensverhaal. Ze was de eerste mystieke schrijfster van wie nog een werk uit het Middelnederlands bewaard is gebleven.

Jeugd & opleiding

Beatrijs wordt geboren in 1200 als jongste van zes kinderen in een rijke burgerfamilie. Als ze zeven jaar is, sterft haar moeder. Beatrijs wordt dan aan een groepje begijnen toevertrouwd die haar onderwijzen in verschillende vaardigheden waaronder Latijn. Als Beatrijs tien jaar is, gaat ze naar de kloosterschool van de abdij Bloemendael, bij Waver. Haar vader beheert de pachtgelden en andere inkomsten van deze benedictinessenabdij.

Enkele jaren later, op haar vijftiende, wordt ze toegelaten als novice. De benedictinessenabdij is dan inmiddels overgegaan naar de cisterciënzerorde. Een jaar later doet Beatrijs professie – de aflegging van kloostergeloften. Ze is er vroeg bij: normaal gesproken moest je daar achttien jaar voor zijn. Maar Beatrijs vertoonde op haar zestiende jaar al een grote vroomheid , waardoor ze vervroegd mocht toetreden.

Verblijf in Rameia

Niet lang daarna verblijft Beatrijs een jaar in Geldenaken, in het klooster Rameia. Daar ontwikkelt zij haar schrijfkunsten nog verder. Hier ontmoet zij ook Ida van Nijvel, die een belangrijk figuur in haar leven zal worden. Ida was ook een mystica –vernoemd naar de heilige Ida van Nijvel uit de zesde eeuw - en wordt de geestelijke leidsvrouw van Beatrijs. Hoewel Ida slechts drie jaar ouder is, beschouwt Beatrijs haar als een soort tweede moeder. Beatrijs zou in dit jaar ook haar eerste mystieke ervaring hebben gehad waarbij ze uit zichzelf trad en de heilige Drievuldigheid zag – de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Terugkeer & Liber Vitae

Als Beatrijs na een jaar terugkeert, zijn haar vader, broer en twee zussen inmiddels ook verbonden met de abdij. Enkele jaren later worden ze naar een nieuw klooster gezonden – Maagdendael, te Oplinter, waar ze veertien jaar zal wonen. In deze periode – van 1217 tot 1235 – schrijft Beatrijs haar mystieke ervaringen op in een dagboek. Dit wordt ook wel haar Levensboek genoemd – Liber Vitae.

Dit oorspronkelijke dagboek van Beatrijs is verloren gegaan. Wel heeft een anonieme auteur de schrijfsels gebruikt om – kort na haar dood - de hagiografie ‘Vita Beatricis’ te schrijven. Dit is aangevuld met ooggetuigen-verslagen, persoonlijke toelichtingen van de auteur, en passages uit het werk van Beatrijs: ‘Van seven manieren van heiliger minnen’.

In de hagiografie wordt Beatrijs neergezet als een heilige. Zeer mystieke aspecten uit haar leven zijn weggelaten. Hoe betrouwbaar deze hagiografie is, is altijd lastig na te gaan. Het doel van de schrijver was niet om Beatrijs zo getrouw mogelijk neer te zetten, maar om haar zo ideaal en heilig mogelijk neer te zetten.

Nazareth

Rond 1235, is haar vader betrokken bij het klooster Nazareth in Lier. Daar wordt Beatrijs novicenmeesteres: ze geeft onderwijs aan de novicen, die dan aan het begin van hun geestelijk leven staan. Vervolgens wordt ze priorin – de kloosteroverste. Dit zal ze blijven tot aan haar dood op 29 augustus 1268. Ze is dan 68 jaar oud.

Van seven manieren van heiliger minnen

Vermoedelijk rond 1250 – als ze vijftig jaar oud is- schrijft Beatrijs haar beroemde werk 'Van seven manieren van heiliger Minnen'. Dit is het enige werk dat rechtstreeks uit haar hand is overgeleverd. Het werk wordt gezien als ‘een groots avontuur met God’ en ‘een meesterwerk uit de mystieke literatuur’. Wat duidelijk naar voren komt uit het kleine werk van Beatrijs is dat zij een groot zelfinzicht had. Introspectie is haar persoonlijke weg naar God. 

Beatrijs beschrijft in haar boek het verlangen tot God, en ook over de keerzijdes daarvan: het verlangen kan een woedende storm worden en een onstilbaar verlangen. Beatrijs gebruikt het woord minne – net als Hadewych dat deed – om daarmee te wijzen op de religieuze liefde, de liefde tussen God en mens.

Deskundige Herman V.J. Vekeman legt in een tekstanalyse (tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 88 (1972)) uit dat de spiritualiteit die toen gebruikelijk was in de omgeving van Beatrijs zich richtte op de amor-conceptie van de Noordfranse spiritualiteit. Belangrijk daarin is de opvatting dat de liefde de kern is van echt inzicht. Het is de kracht waarin God zelf werkzaam is. Liefde is eigenlijk het openbaringsmedium van God aan de mens. En de mens kan daar op zijn beurt op antwoorden.

De zeven manieren

Met de zeven manieren, bedoelt ze de zeven aspecten in de ervaring van de liefde tot God: zeven aspecten van Godsliefde:

  • zuiverende liefde,
  • dienende liefde,
  • het onverzadigbare verlangen naar de volle liefde,
  • de mystieke liefdesvreugde,
  • de liefdesstorm,
  • de zegevierende liefde en
  • de overgang naar de eeuwige liefde  

Volkstaal

Groot is het werk niet - ongeveer vijfhonderd prozaregels. Hoewel ze goed Latijn kende, schreef Beatrijs alles in de volkstaal – het Diets. Het vergt daarom veel kennis om het werk in deze tijd volledig te begrijpen. Een kleine voorbeeldzin: “Die ierste es ene begerte die comt werkende uter minnen. Si moet lange regneren int herte, eer si al die wedersake wale mach verdriuen...”

De taal van de mystiek

Ook schreef Beatrijs in een eigen mystieke terminologie. De mystiek kent een hele eigen terminologie, waardoor het soms net geheimtaal lijkt. Waarschijnlijk werden de woorden en uitdrukkingen al mondeling gevormd tussen gelijkgestemden. Dit maakt het lastig om de teksten in de huidige tijd op een correcte manier te begrijpen en te definiëren. Beatrijs van Nazareth was de eerste die de mystieke taal in het Nederlands introduceerde, maar uitleggen doet zij haar begrippen nergens. Er duiken woorden in haar teksten op als ‘gherinen’ en ‘ghebruken’. Ook introduceerde ze het woord ‘orewoet’, waarmee Hadewijch later bekend zou worden. Zelfs voor taalkundigen blijft het een raadsel waar ze de woorden vandaan haalde.

Haar taal is in ieder geval met uiterste precisie gekozen. Van Oostrom noemt haar dan ook ‘grootmeesteres in de mystieke taal der liefde.’ De Zwitserse hoogleraar Kurt Ruh omschreef haar als Europese pionier van de volkstalige mystiek, wegens ‘de hoogte van haar denken, de diepte van haar lessen en de helderheid van haar verwoording.’

Riskante vrouwenmystiek

Om als vrouw over de mystiek te schrijven in de Middeleeuwen, moest je sterk in je schoenen staan. Eigenlijk was het bij uitstek het terrein van gediplomeerde mannen om over geloofszaken te praten. Als vrouw was dat nagenoeg verboden. Daarbij concentreert de mystiek zich op een innerlijk proces, wat de teksten nog dieper en persoonlijker maakt.

De paar vrouwelijke uitzonderingen die het toch aandurfden om hun ziel bloot te leggen, waren dan ook krachtige vrouwen, zoals Hadewijch of Beatrijs van Nazareth. Zoals Frits van Oostrom daarover schrijft, in ‘Stemmen op Schrift’ (blz. 403): “Onder mannelijke schrijvers, voor wie geen ‘perkamenten plafond’ bestond, komt men in de Middeleeuwen alles tegen, van reuzen via grijze muizen tot mislukkelingen. De vrouwelijke auteurs zijn stuk voor stuk formidabel.” 

Complexe persoonlijkheid

In haar vita wordt Beatrijs neergezet als een complex persoon. Zo had ze vaak koorts, ze at nauwelijks en ze had allerlei extatische momenten met Jezus. Maar ook pijnigde ze zichzelf door overdag taxusbladeren in haar boezem te stoppen en ’s nachts in bed. Ook zou ze een riem van doornen onder haar habijt dragen, waarin ze knopen legde om de stekels dieper in haar huid te laten snijden. Een hedendaagse psychiater heeft haar gedrag geanalyseerd en geconstateerd dat ze worstelde met seksualiteit, verlatingsangst en depressieve stemmingswisselingen.

Het blijft natuurlijk altijd lastig om iemand te analyseren, louter door twee oude boeken door te nemen. Maar, zoals Van Oostrom beschrijft (blz. 410): “Wie weet schuilt de verklaring voor het grillige beeld toch wel voor een deel in Beatrijs’ levensloop van jonge non naar priorin. Als adolescente zou zij bovenal, onder de invloed van het vroege verlies van haar moeder, het stille verzet van eenzaam lijden hebben gezocht, om pas later zelf een moederlijke leidster te zijn geworden. De Seven manieren zou passen bij haar levensfase als priorin, een rol waarin zij geestverwanten voorging in gedeelde minnedienst.” 

 

Jos Huls over Beatrijs

Theoloog Jos Huls promoveerde op een proefschrift over de ‘Zeven manieren van minne’ van Beatrijs van Nazareth. Hij is wetenschappelijk medewerker van het Titus Brandsma Instituut en hoogleraar mystieke theologie. Hij zegt over Beatrijs:

“Het bijzondere aan haar vind ik dat zij op zo'n indringende wijze het proces van de goddelijke liefde -de Minne – schetst. Dit proces is zozeer verweven met de structuur van onze menselijke natuur, dat haar tekst nog steeds uiterst actueel is - zowel voor de Westerse mens als voor jonge mensen uit andere culturen of werelddelen. Ze schreef een tekst voor haar medezusters en tijdgenoten, maar wij vinden hierin nauwelijks sporen van haar cultuur en tijd. Haar kijkrichting was geestelijke begeleiding of mystagogie.”

Ons onvermogen

Huls: “In het lezen en analyseren van deze tekst heb ik aldoor geweten dat zij ook over mij en over de mensen om mij heen sprak. Haar tekst maakt mij bewust hoe mooi de werking van Gods Minne is, maar ook hoezeer wij daardoor geconfronteerd worden met ons eigen onvermogen.”

Levensles van Beatrijs

Huls: “Een heel belangrijke levensles van Beatrijs is dat zij helpt om anders te gaan kijken naar onze menselijke verlangens en begeerte. Zij hield zich niet zozeer bezig met allerlei psychologische aspecten hiervan of de mogelijke dubbelzinnigheden, maar haar kijkrichting was permanent de bewustwording dat in onze begeerte Gods begeerte naar ons aan het licht komt en de beminnenswaardigheid die God iedere mens schenkt.”



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Jos Huls .