Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Liuwe Westra
Dossiers » Didascalia apostolorum » introductie » Didascalia apostolorum

Didascalia apostolorum

De Didascalia apostolorum, of kortweg Didascalia, is een van oorsprong Griekse tekst. Afgezien van een klein fragment is het Griekse origineel echter verloren gegaan. Ongeveer een derde deel van een Latijnse vertaling is overgeleverd in de zogenaamde Palimpsest van Verona, en de hele tekst is overgeleverd in een Syrische vertaling, die werd ontdekt en voor het eerst uitgegeven in 1854 door Paul de Lagarde. Rond de daarop volgende eeuwwisseling werden ook de beschikbare gedeelten van de Latijnse vertaling uitgegeven (Hauler) en kwam er een tweede editie van het Syrisch (Gibson). In 1963 kwam er een verbeterde uitgave van de Latijnse versie (Tidner), en in 1979 een uitstekende nieuwe uitgave van het Syrisch van Vööbus. Daarmee is de Didascalia één van de teksten uit het genre van de kerkordeliteratuur die relatief toegankelijk zijn, althans voor degenen die Latijn en Syrisch kennen. Bovendien is er in 2009 een deskundige vertaling in het Engels verschenen van Alastair Stewart-Sykes.

Kerkordeliteratuur


De Didascalia behoort tot het genre van de zogenaamde kerkordeliteratuur. Hiermee worden teksten bedoeld die regels of instructies voor het christelijk leven bevatten. Teksten uit dit genre bestaan vaak in vele verschillende varianten. Dit wordt algemeen verklaard door de hypothese, dat de teksten in de loop van de tijd en eventueel ook van hun verspreiding over grotere gedeelten van de kerk steeds werden aangepast aan de nieuwe omstandigheden. Dat betekent, dat iedere versie van de tekst een mengvorm is van oudere tekstgedeelten en nieuwere toevoegingen of aanpassingen, en dat een tekst als geheel vaak nauwelijks te dateren of te localiseren is. Dit verschijnsel wordt aangeduid met de term ‘gebruiksliteratuur’ of ‘living literature’.

Over de Didascalia apostolorum verschillen de meningen in hoeverre deze ook aan dit profiel beantwoordt: moderne geleerden ontdekken duidelijk verschillende lagen in de tekst, maar gedurende een groot deel van de twintigste eeuw is men ervan uitgegaan, dat de Didascalia het werk van één auteur was. Veel wijst er echter toch op, dat de Didascalia materiaal uit verschillende fasen bevat. Het is onomstreden, dat er oudere teksten zijn gebruikt (zoals de Didachè of één van de bronnen van de Didachè), en er bestaat één groep Syrische handschriften die een uitgebreide en behoorlijk gewijzigde versie van de tekst bevat. Ook als men de huidige tekst dus als het werk van één auteur wil beschouwen, is er dus sprake van eerdere bronnen en latere bewerkingen.

Doelgroep en inhoud


Het bijzondere van de Didascalia in vergelijking met andere voorbeelden van kerkordeliteratuur, is dat er in verhouding veel aandacht wordt besteed aan instructies voor het dagelijks leven van christenen die tussen heidenen en Joden wonen. Het lijkt dan ook niet onwaarschijnlijk, dat een groot deel van de Didascalia zijn oorsprong vindt in een catechetische situatie. Hoe oud dit materiaal is, is nauwelijks meer na te gaan, maar het wordt in het algemeen in de derde of zelfs de tweede eeuw gedateerd.

In de tekst zoals wij die nu hebben, gaat de meeste aandacht uit naar de verhouding tot de Joden. De auteur of redacteur beschouwt het grootste deel van de Joodse wetten en regels als een straf, die God het Joodse volk oplegde na zijn affaire met het gouden kalf, en roept de christenen op zich niet meer door die wetten te laten binden, maar alleen door de tien geboden, die God oorspronkelijk voor zijn volk had bedoeld. De auteur of redacteur moet dus te maken hebben gehad met christenen die zich wel aan de Joodse leefregels hielden. Of het daarbij gaat om Joden die in Jezus geloven, of heidenen die zich door hun bekering tot het christelijk geloof ook dichter naar het Jodendom gingen bewegen, is niet duidelijk. Hiermee kan het te maken hebben, dat de auteur of redacteur bekend is met de zogenaamde Quartodecimaanse traditie: een oude stroming binnen de kerk die het Paasfeest steeds tegelijk met de Joden wilde vieren, dus altijd op de veertiende dag (Latijn: quartodecima) van de maand nissan. Dit gedeelte van de tekst is erg lastig, maar de auteur lijkt deze traditie nog niet te veroordelen. Dit pleit niet alleen voor een hoge ouderdom, maar ook voor een situatie waarin de kerk, niettegenstaande het genoemde streven tot afstand, in werkelijkheid nog behoorlijk dicht bij het Jodendom stond.

Om het streven tot afstand tot het Jodendom te rechtvaardigen, staan sommige gedeelten van de Didascalia in de eerste persoon meervoud, waarbij dus de apostelen als het ware zelf het woord nemen en verklaren, dat Jezus hun heeft geleerd dat de wet, afgezien van de tien geboden, niet voor hen gelden, en dat zij deze instructie in het zogenaamde Apostelconvent, dat ook beschreven staat in Handelingen, nog eens hebben bekrachtigd door een gezamenlijke afspraak.

Verder is er ruime aandacht voor de taken van de bisschop (en in mindere mate de diakenen), en valt op dat er nauwelijks aandacht is voor de figuur van de presbyter. De functie is van de bisschop is vooral lokaal: hij is degene die de eenheid van de plaatselijke kerk belichaamt, en er is met name nadruk op zijn financiële en beheerstaken, minder op zijn functie als pastor en liturg. Dit moet misschien worden verklaard uit de zorg, dat men als kerk geen deel wilde uitmaken van het antieke patronaatssysteem. In dit systeem was iedere arme afhankelijk van een bepaalde rijke voor de eerste levensbehoeften, en zodoende verplicht deze te steunen in diens politieke en sociale ambities. De christelijke gemeenschap zou daar dan een alternatief voor bieden, maar dan moeten wel alle vormen van diaconale ondersteuning via de bisschop lopen, zodat bestaande patronaatsverhoudingen in de kerk niet gewoon blijven doorfunctioneren.

Ook biedt de tekst een interessante opsomming van mensen van wie geen gaven mogen worden aangenomen. Hierbij gaat het niet zozeer om bepaalde voor de christenen verboden beroepen, die ook uit andere bronnen bekend zijn, maar meer om bepaalde verboden handelingen, zoals het lenen van geld tegen rente, onbetrouwbaar optreden in de rechtspraak, nodeloze wreedheid tegenover slaven, verschillende soorten bedrog en bloedvergieten.

Naast bisschoppen en mannelijke diakenen worden ook vrouwelijke diakenen en weduwen genoemd. Deze weduwen hebben duidelijk een bepaalde invloed of zelfs machtspositie, die de tekst probeert in te perken ten gunste van de bisschop. Het is echter niet duidelijk, of dit te maken heeft met een versterking van het patriarchale element in de kerk, of met afstand nemen van het Jodendom (waar weduwen soms als hoofdsponsor van de synagoge grote invloed hadden) of van het heidendom (waar rijke weduwen ook deel uitmaakten van het patronaatssysteem).

Ten slotte valt op, dat er aandacht is voor ascese en boetedoening, maar dat de tekst hierin veel minder ver gaat dan bijvoorbeeld de latere woestijnvaderliteratuur.

Conclusie


Al met al biedt de Didascalia apostolorum een bijzonder boeiende blik in het leven van de vroege kerk. Lang niet alle gegevens die deze tekst bevat zijn nog voldoende bestudeerd, en het is goed mogelijk dat gedeelten van de kerkgeschiedenis op basis van deze en andere kerkordeteksten nog eens zullen moeten worden herschreven.

(door Liuwe H. Westra)


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Liuwe H. Westra.