Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Epistula Apostolorum » introductie » De Epistula Apostolorum

De Epistula Apostolorum

Auteurschap, plaats van ontstaan en datering

De titel, ‘De brief van de apostelen’, is niet oorspronkelijk, maar afgeleid van de openingszinnen van het geschrift. Hierin presenteert het zich als een brief die door Jezus Christus via de apostelen wordt geopenbaard aan de katholieken. Aangezien het uitgesloten is dat dit geschrift daadwerkelijk door de apostelen is opgetekend, kan het als pseudepigrafisch worden gekenmerkt. Mogelijk was de auteur afkomstig uit een Joods-christelijk milieu. Veel meer valt er over zijn identiteit niet te zeggen.

Als plaats van ontstaan zijn Syrië, Klein-Azië en Egypte voorgesteld. Sinds de tweede helft van de twintigste eeuw krijgt Egypte sterk de voorkeur. Enkele recentere studies verdedigen Klein-Azië.

Aanvankelijk lijkt de Epistula eenvoudig te dateren, vanwege een nauwkeurige voorspelling van het jaar van Jezus’ wederkomst (H 17). Dit lichtpunt dooft echter spoedig, wanneer we constateren dat de twee beschikbare versies, de Koptische en de Ethiopische tekst, op dit punt een verschillende lezing hebben. Volgens de Koptische tekst komt Jezus terug ‘na 120 jaar’, volgens de Ethiopische parallel ‘na 150 jaar’. Vermoedelijk is ten tijde van de vervaardiging van (de latere) Ethiopische vertaling, bij het uitblijven van de wederkomst, de datum ervan verder opgeschoven. Precieze datering wordt verder bemoeilijkt, doordat het onduidelijk is vanaf welk punt de 120 en 150 jaar geteld moeten worden. Twee serieuze kandidaten zijn de geboorte en de hemelvaart van Jezus. Dit levert echter een mogelijke datering op van iets voor 120 na Chr. tot ca. 180 na Chr. Onderzoekers dateren de Epistula dan ook uiteenlopend van het begin tot het einde van de tweede eeuw. De trend is om rond of net vóór het midden van de tweede eeuw te dateren.

Overlevering en tekstgetuigen

Opvallend is dat we in de vroege kerk nergens verwijzingen vinden naar Ep. Ap. In de Ethiopische kerk is Ep. Ap. overgeleverd als appendix van de Mashafa Kidān, Boek van het Verbond, een uitbreiding van de Apostolische Traditie van Hippolytus.

Ep. Ap. is volledig overgeleverd in het Ethiopisch, grotendeels in het Koptisch (Achmimisch) en slechts fragmentarisch in het Latijn. De oorspronkelijke, vermoedelijk Griekse, tekst is verloren gegaan. De Ethiopische tekst werd (in meerdere handschriften) geïdentificeerd door Louis Guerrier. Hij publiceerde de tekst en een Franse vertaling in 1913, in samenwerking met Sylvain Grébaut.

De Koptische tekst werd in 1895 ontdekt door Carl Schmidt in het Institut de la Mission archéologique française in Cairo. Het betreft één beschadigd handschrift uit de vierde of vijfde eeuw. De volgende hoofdstukken ontbreken geheel of grotendeels: 1-6, 21-22, 31-38, 49-51. Aangezien de bladzijden genummerd zijn, is af te leiden dat het oorspronkelijke document overeenkwam met de langere Ethiopische tekst. Schmidt publiceerde in samenwerking met Isaak Wajnberg de Koptische tekst en een Duitse vertaling van zowel het Koptisch als het Ethiopisch, voorzien van commentaar, in 1919.

De Latijnse fragmenten (palimpsest-manuscript, vijfde of zesde eeuw) werden in 1908 gepubliceerd door Josef Bick.

Historische situering, doel, beoogde lezers

De auteur positioneert zich ten opzichte van de invloed van de gnostische dwaalleraren Simon en Cerinthus, die een bedreiging vormt voor de partij of gemeenschap waaraan hij zich verbonden weet. Om niet ten prooi te vallen aan deze destructieve leer worden de lezers aangemoedigd vast te houden aan het door de gezamenlijke apostelen overgeleverde evangelie. Tegen de achtergrond van doop en belijdenis komt dit evangelie in het bijzonder tot uiting in een godvruchtige levenswandel. Zodoende kan de Epistula als identiteitsbepalend worden gezien, met als doel de regulering en handhaving van de gemeenschap.

Structuur, inhoud en standpunten

Ep. Ap. wordt onderverdeeld in 51 (korte) hoofdstukken en is daarmee iets korter dan 1 Korintiërs. Nadat in H 1-12 een stevig anti-gnostisch kader is geschetst, begint in H 13 de eigenlijke dialoog tussen Jezus en de discipelen. Hierin komen in hoofdlijnen achtereenvolgens ter sprake: de incarnatie, de wederkomst, de opstanding in het vlees, het laatste oordeel, Jezus’ afdaling naar de onderwereld, de zendingsopdracht van de discipelen, de missie van Paulus, tekenen van de eindtijd, aansporing tot een heilige levenswandel, de gelijkenis van de vijf wijze en de vijf dwaze maagden, en tot slot de hemelvaart.

De centrale boodschap is duidelijk anti-gnostisch:

  1. de Vader van Jezus Christus is de Schepper van hemel en aarde en in het bijzonder van de mens;
  2. Jezus is volledig mens geworden, écht gestorven, écht opgestaan en na zijn opstanding was hij geen geest, maar een mens met een écht lichaam;
  3. de mens Jezus heeft nooit onafhankelijk bestaan van de goddelijke Logos;
  4. de mens heeft vergeving van zonden nodig, die wordt verkregen door doop en bekering;
  5. er is een toekomst voor de mens om naar ziel, geest en lichaam, als totale mens, het eeuwige leven deelachtig te worden en te participeren in het komende Koninkrijk van God.

Alhoewel Ep. Ap. hier en daar een gnostisch trekje lijkt te vertonen, is zij doorgaans orthodox; qua inhoud worden alle artikelen van de Apostolische Geloofsbelijdenis erin teruggevonden.

De grote invloed van het evangelie volgens Johannes is duidelijk merkbaar in de Logos-christologie van Ep. Ap., die overigens wordt aangevuld met voorstellingen uit de Joodse wijsheidsleer en de gnostiek. De Epistula bevat een ‘hoge’ christologie: Jezus is God en Zoon van God. Alhoewel Vader en Zoon hier en daar ineen lijken te vloeien, worden zij over het algemeen strikt onderscheiden. Opmerkelijk is dat de vergeving van zonden nergens in verband wordt gebracht met de kruisdood van Christus. Ook van verzoening is nergens sprake.

De doop neemt in de evangelieverkondiging in Ep. Ap. een prominente plaats in en wordt genoemd ‘de doop van het leven en de vergeving [van zonden]’ (H 27; 42). Participatie in deze doop is dusdanig cruciaal voor het behoud, dat Christus zélf afdaalt naar de onderwereld om de helden van het oude verbond de doop aan te bieden (H 27).

Ep. Ap. bevat een doopbelijdenis in vijf punten, waarin achtereenvolgens beleden wordt: het geloof in de Vader, de Zoon, de Heilige Geest, de heilige kerk, en de vergeving van zonden (H 5). Het is opvallend dat belangrijke anti-gnostische geloofsovertuigingen (zie boven) in deze belijdenis ontbreken. Dit zou erop kunnen wijzen dat de auteur niet verantwoordelijk is voor de compilatie van deze doopbelijdenis, maar deze onveranderd presenteert als onderdeel van de overlevering. In dat geval vertegenwoordigt de belijdenis een oudere traditie.

Genre en verhouding tot andere literatuur

Alhoewel de inhoud van Ep. Ap. anti-gnostisch is, heeft de uiterlijke vorm veel weg van een populair gnostisch genre: een openbaringsdialoog (revelation dialogue). Een dergelijke gnostische dialoog bevat unieke, verlossende openbaring van Jezus aan één discipel of aan een groep discipelen in de periode tussen zijn opstanding en hemelvaart. Een ander kenmerk van dit genre is dat er nauwelijks sprake is van een historische verhaallijn. Het gaat hoofdzakelijk om gesprekken tussen Jezus en de discipelen.

Zo lijkt het dat de auteur bewust zijn anti-gnostische boodschap in een gnostische vorm heeft gegoten om de gnostiek als het ware met haar eigen wapens te verslaan. Maar in déze dialoog gaat het niet om een geheim bericht aan één of enkele uitverkorenen; alle discipelen ontvangen dezelfde openbaring die bedoeld is voor ieder die het wil horen.

Behalve van het Oude Testament en buitenbijbelse overleveringen heeft de auteur onmiskenbaar gebruik gemaakt van de synoptische evangeliën Matteüs en Lucas, van Johannes en van Handelingen. Ep. Ap. bevat vele verwijzingen naar en (vrije) citaten uit deze nieuwtestamentische geschriften. Vooral het evangelie volgens Johannes is geliefd. Alhoewel Ep. Ap. kennis van het langere einde van Marcus verraadt, is onduidelijk of de auteur dit evangelie zélf ook daadwerkelijk heeft gekend. Noemenswaard is verder dat Ep. Ap. het vroegste patristische geschrift is dat expliciet verwijst naar de inhoud van Handelingen.

Waarschijnlijk was de auteur ook bekend met de brief van Jakobus. Terwijl de auteur een apologie voert voor de persoon van Paulus (maar hem wél ondergeschikt maakt aan de elf apostelen), negeert hij vermoedelijk om tactische redenen de inhoud van de paulinische geschriften. Verder zijn er overeenkomsten met de Hemelvaart van Jesaja, de Openbaring van Petrus, de Brief van Barnabas, en de Herder van Hermas.
 
(door Nathan Witkamp)
 


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Nathan Witkamp.