Credo in unum Deum
een zoektocht naar verstaan van het triniteitsgeloof
Ik geloof in één god. Zo begint de verwoording van het ‘geheim van ons geloof’. Eén? En drie dan? Als kind uit een oer-katholiek gezin stelde ik daar geen vraag bij. Die vragen kwamen later. Indringend en gestaag. Want daarna komen drie woorden: vader, zoon en geest. We lezen en bidden meestal:
Ik geloof in God de almachtige vader…
Maar we moeten eigenlijk lezen, bidden:
Ik geloof in één god:
(dubbele punt!, want nu gaan we verder om te belijden
wat we daarmee bedoelen, hoe wij die éne god duiden)
vader
zoon
geest.
Al jaren intrigeert mij de vraag hóé het geloof in de drie-éne god is ontstaan. In de evangeliën en de andere geschriften van het Tweede of Nieuwe Testament lees ik er niets over. Het woord ‘triniteit’ komt pas op in de tweede helft van de derde eeuw bij Dionysius, patriarch van Alexandrië[1]. En voor de uitdrukking ‘één god in drie personen’ zijn we al bij het concilie van Toledo (675): “Als wij het over drie personen hebben, dan verkondigen wij niet drie ‘substanties’ maar één substantie; echter drie personen”. Maar met deze stelling zitten ik al midden in mijn probleem.[2]
Niettemin lezen we wel in het Nieuwe Testament dat Jezus de zoon van God is, dat God zijn vader is. En na zijn doop daalde de geest over Jezus neer. En op de eerste paasdag verscheen Jezus aan tien leerlingen, blies over hen en zei: ontvang de heilige geest. Pasen en Pinksteren op één dag!
Het christendom is ontstaan als de verkondiging van het heil van Godswege dat ons verschenen is in Jezus van Nazaret, aldus Edward Schillebeeckx. Het begon met de verkondiging van dat heilsgebeuren en ging over in de viering ervan. Verkondiging en viering ging met taalvorming gepaard omdat voor een nieuwe werkelijkheid nieuwe woorden nodig waren. En, zoals gebruikelijk onder mensen, dan ontstaat ruzie over de juiste woordkeuze. Er ontstaan dogma’s als taalregels voor de juiste woorden.
Zo is de triniteitsgedachte gegroeid vanuit vragen die ontstonden bij de verkondiging en de viering. Wie is die Jezus van Nazaret die met zoveel gezag sprak? Van wie had hij dat gezag gekregen? Jezus spreekt over God als over zijn vader, zijn pappie als we het Hebreeuwse woord abbaletterlijk vertalen. Vandaar dat de vraag naar de relatie van Jezus tot zijn vader de eerste eeuwen van het christendom tot heftige debatten heeft geleid. Hele brieven en traktaten zijn erover vol geschreven door kerkvaders en andere theologen. Woorden worden gezocht, met name bij Griekse filosofen: homoousios, één in wezen of substantie. Vooral met het woord hypostasewilde men het onderscheid tussen zoon en vader en geest verduidelijken. Dit woord betekent eigenlijk dát wat werkelijk bestaat. En in de filosofie kreeg het de betekenis van het werkelijke bestaan maar ook van een afzonderlijk bestaan als substantie. Maar in de opkomende triniteitsgedachte werd hypostase gebruikt ter ‘verduidelijking’ van het eerdere onderscheid in ‘naam’ en ‘persoon’.
En dit woord ‘persoon’ blijkt de sleutel te zijn voor veel misverstand. En voor meer inzicht. Want het woord heeft in de loop van de tijd verandering ondergaan. Bij ons is vandaag de dag een persoon een individuele mens. Maar de oorsprong van het woord personawas de Latijnse vertaling van het Griekse prosoopon(letterlijk: wat aan de voorkant gezien wordt, gezicht). Het werd in de Griekse toneelwereld gebruikt voor masker, dat de toneelspeler voor zijn gezicht hield en daarmee het publiek duidelijk maakte wie hij – alleen mannen waren toen toneelspelers – voorstelde. Omdat er niet voor alle rollen aparte spelers waren, had een toneelspeler de beschikking over verschillende maskers en kon telkens een ander personage voorstellen. Het gaf zijn relatie met het publiek op dat moment weer: dan ‘was’ hij Agamemnon of Antigone en een ander personage van het toneelstuk. Sabellius, een priester in het Rome van begin derde eeuw, is de eerste die deze uitleg gebruikt om aan te geven dat God wel één persoon is maar zich in drie gedaanten of verschijningsvormen heeft geopenbaard. De Griekse en Latijnse kerkvaders oordeelden dit woord (prosoopon/persona)het meest geschikt voor de ‘eigenheid’ van vader-zoon-geest in de goddelijke drie-eenheid maar zochten weer andere woorden om preciezer te zijn: drie personen maar niet drie substanties, slechts één substantie, één wezen, één God[3].
De overgang van ‘masker’ naar ‘persoon’ in onze betekenis heeft ook een eigen logica. In het dagelijkse spraakgebruik zijn mensen niet alleen ‘individuele substanties’ maar ook personen die in relatie staan tot andere personen. Een typisch ‘menselijk’ iets omdat alleen mensen een relatie aangaan[4].
En zo moeten we dan ook de drie personen van de Ene zien als een drievoudige relatie van de éne God met ons mensen: vader-zoon-geest. Dit lijkt een hele sprong, reden om nu elk van die drie relaties nader te onderzoeken.
Vader
Jezus noemt God regelmatig zijn vader en de leerlingen hebben die benaming overgenomen. Kwam de benaming van God als vader (van het volk Israël) slechts acht keer in het Eerste Testament voor, in het Nieuwe Testament wordt deze uitdrukking 211 maal gebruikt. Dit verklaart ook dat de metafoor ‘vader’ – want hoe we het ook draaien of keren, vader is en blijft een metafoor – bijna synoniem wordt gezien met ‘God’. Psalm 89 bidt: gij zijt mijn vader, de rots van mijn heil. Zoals God ook onze ‘burcht’ is en ‘schild’. Maar de volgelingen van Jezus van Nazaret hebben duidelijk een voorkeur voor ‘vader’.
Metaforen zijn begrippen die telkens een ander aspect van onze relatie met God kunnen weergeven. Maar met vader geven wij vooral aan dat wij uit hem voortkomen, dat wij ons bestaan aan hem te danken hebben. Vandaar dat in de geloofsbelijdenis meteen volgt: schepper van hemel en aarde, en dus ook van ons. “In den beginne schiep God hemel en aarde…”. De nadruk op vader stamt natuurlijk nog uit de eeuwenlange Joodse traditie van een patriarchale verhouding. Ook sprak men van ‘onze vader Abraham’ zonder Sara als aartsmoeder te noemen. God als onze moeder is meer van de moderne tijd nu de gelijkheid van man en vrouw geleidelijk tot het menselijk besef begint door te dringen. Ik bid het gebed dat Jezus ons geleerd heeft, dan ook liefst: onze vader/moeder in de hemel…
Vader is derhalve de meest gebruikte metafoor voor God geworden. Synoniemen daarmee zijn: schepper, bron en oorsprong. En moeder natuurlijk.
In de loop van de geschiedenis van het christendom lijkt het of het metafoorkarakter van ‘vader’ kwijt raakt in de beleving van christenen en dus een strikt synoniem wordt. Ten onrechte.[5]Het eerste deel van het Credo gaat echter zowel over de éne God als over het vaderschap van God. Er staat geen dubbele punt.
Zoon
Zoals reeds aangegeven is de triniteitsgedachte ontstaan vanuit de vraag naar wie Jezus was en uit wiens gezag hij sprak.[6]
Adam als zoon van God wordt de laatste in de geslachtslijst van Jezus bij Lukas. En Mattheus begint die lijst met Jezus, de zoon van David, de zoon van Abraham. Jezus als de zoon van God is dus de pendant van God als de vader van Jezus. Er is echter geen tekst in de evangeliën waarin Jezus zichzelf zoon van God noemt; steeds wordt hij zo door anderen genoemd of door de evangelist. Zo noemt de Romeinse officier bij de dood van Jezus: deze was waarlijk zoon van God. Deze uitspraak had de betekenis van ‘een rechtvaardige’ al zal de man, opgegroeid in een veelgodendom er uiteraard mede een (half)godheid mee bedoeld hebben. Dit is niet te bewijzen natuurlijk maar zo valt ook niet te bewijzen wat de uitspraken van de leerlingen inhoudelijk bedoelen. Gezien joden echter maar één god erkenden, is het moeilijk aan te nemen dat in die tijd aan iets anders gedacht werd dan aan een bijzondere band van Jezus met God. Ook Abraham en Mozes hadden zo’n bijzondere band met God, zo zelfs dat ze vriend van God werden genoemd. Profeten waren mannen Gods vanwege hun persoonlijk contact met de Eeuwige. En in het boek Kronieken zegt David aan zijn zoon Salomo dat God hem ingegeven heeft dat hij (en niet David) een tempel zal bouwen voor zijn naam: hij zal mij tot zoon zijn en ik hem tot vader.
Over de godheid van Jezus Christus rept het Nieuwe Testament nergens. Dat zou trouwens onmogelijk zijn binnen het Joodse geloof in de éne God. Er is één tekst echter die daar wel aanleiding toe geeft, althans in veel gebruikte vertalingen. Ten onrechte. Het betreft de eerste zin van het evangelie van Johannes: In den beginne was het woord en het woord was bij God en… en dan luidt de gebruikelijke vertaling: … en het woord was God. Afgezien van het feit dat er in die tijd in het Grieks, de originele tekst van het evangelie, geen hoofdletters werden gebruikt zoals nu bij ons, is de vertaling ook niet helemaal correct. Letterlijk vertaald staat er: … en het woord was bij de god (ton theon, vierde naamval van ho theos) en god (theos) was het woord. Nu is er in het Grieks een belangrijk onderscheid tussen ho theos en theos.Als er ho theosstaat wordt altijd de vader bedoeld, dus God.[7]Het zou dus beter zijn om te vertalen: … en goddelijk was het woord. Dit zou beter aansluiten bij de tekst waar Johannes Jezus laat zeggen – dus waar Johannes een belijdenis uitspreekt over Jezus – ‘de vader is groter dan ik’.
In de eerste christentijd begint de theologie over Jezus Christus, de christologie, vorm te krijgen. Niet alleen zijn goddelijke afkomst wordt gepreciseerd maar ook zijn menszijn. Al sinds Ireneaus, een van de oudste kerkvaders, wordt van Christus gezegd dat zowel zijn godheid als zijn mensheid volmaakt waren. Sommigen twijfelden er aan en spraken van een schijnwerkelijkheid van de menselijke natuur. De Griekse filosofie wordt hier volop gebruikt en nieuwe woorden geïntroduceerd om tot begripsverduidelijking in de theologie te komen. Nestorius, aartsbisschop van Constantinopel, zou gezegd hebben dat in Christus twee hypostasen en twee personen zijn, het goddelijk Woord en de mens Jezus. Cyrillus, aartsbisschop van Alexandrië, stelt daartegenover dat er in Christus één hypostase, één reëel bestaan, is.
Op het oecumenische concilie van Chalcedon (451) wordt vervolgens uitgesproken dat Christus ‘in twee naturen wordt gekend’, die ‘in één persoon (prosoopon) en één hypostase samenkomen’. Het onderscheid tussen hypostase en substantie, dat in de triniteitsleer was aangebracht, wordt nu ook in de christologie verscherpt, zij het dat in plaats van ‘substantie’ het synonieme woord ‘natuur’ (physis) wordt gehanteerd: Christus is één hypostase, maar in hem zijn twee naturen (substanties) kenbaar. Hiermee deed het woord ‘hypostase’ officieel intrede in de christologie van de kerk. Er bleven echter nog allerlei vragen over waarop in de eeuwen na het concilie een antwoord werd gezocht.[8]
De formulering van de godheid van Christus en het geloof in de Triniteit is heel duidelijk ingekaderd in een uiterst polemische sfeer van stellige stellingen en van tegenstanders. Het geeft de indruk van gelijkhebberij over en weer. Het zal ongetwijfeld met de beste bedoelingen gebeurd zijn maar ook als een strijd tussen grote ego’s. Het lijkt haarkloverij met het introduceren van nieuwe woorden met behulp van de filosofie om het goddelijk Mysterie te doorgronden. We moeten niet vergeten dat in de eerste eeuwen van het christendom het veelgodendom nog hoogtij vierde en er dus veel godenzonen rondliepen, keizers en koningen. Jezus Christus kon niet straffeloos als een van hen gezien worden. Zo moest zijn zoon-van-God zijn dus meer zijn en ging men alsmaar daar verder over door speculeren.
Wie de vele anathema’s leest bij de kerkvaders en andere bisschoppen uit dit tijd, ontkomt niet aan de indruk dat zij het mysterie ‘god’ op de snijtafel van hun filosofie hebben gelegd en als een moderne student medicijnen dit dode lichaam opensneden en wilden analyseren.[9]Later in de Middeleeuwen gaan theologen nog verder en discussiëren over de mogelijkheid of God in plaats van mens ook een steen had kunnen worden. Totaal weggezongen van de werkelijkheid.
Is het dan niet beter om in onze geloofsbelijdenis ons te houden en aan wat Johannes in zijn eerste brief (4,14-15) schrijft: ‘En wij, wij hebben gezien en wij getuigen dat de vader zijn zoon heeft gezonden om de redder van de wereld te zijn. Als iemand erkent dat Jezus de zoon van God is, woont God in hem en woont hij in God.” En niet verder zoeken om het onbegrijpelijke mysterie ‘God’ toch te willen begrijpen. In Jezus ‘ging God ons rakelings voorbij’ was een geliefde uitdrukking van Edward Schillebeeckx.[10]
Het formuleren van de godheid van Jezus Christus door christenen heeft voor joden en islamieten een barrière opgeworpen. Hun verwijt dat christenen eigenlijk hiermee een driegodendom erkent is dan ook begrijpelijk. Ontkenning hiervan is dan ook van weinig hulp zolang wij geen andere formulering zoeken om de persoon van Jezus van Nazaret in ons geloof te plaatsen. Wij zeggen dat het mysterie dat wij God noemen niet te kennen is. We kunnen alleen maar in negatieve bewoordingen over God praten. Zelfs als we zeggen dat God bestaat, dan voegen we daaraan toe dat dit niet te vergelijken is met het bestaan van wat wij zien in onze wereld. Het ‘bestaan’ van God is dan ook een metafoor. We kunnen alleen maar geloven dat God bestaat, niet weten, alle godsbewijzen ten spijt. Dan moeten we ook niet proberen God van binnen te willen kennen en zien. De godheid van Jezus Christus, zoals geformuleerd in vroeger tijden, is in strijd met onze manier van denken. Laten we het anders proberen.
De christenen van de eerste eeuwen hebben ervaren dat Jezus een bijzonder band had met hem die hij zijn vader noemde. De taal waarin zij dat formuleerden, is niet meer onze taal en daarom moeten wij die taal hertalen. En we doen dat ook door nieuwe metaforen te zoeken. Bijvoorbeeld Jezus Gezalfde, Messias in het Hebreeuws, Christus in het Grieks. Dit is een heel oude metafoor waarmee de joden de toekomstige bevrijder aanduidden die het volk Israël zou bevrijden van alle onderdrukking. Judas is hierop stukgelopen als hij ziet dat Jezus een andere bevrijding bedoelt dan het omverwerpen van het Romeinse regime. Zieken werden genezen en zonden werden vergeven. Jezus wordt een profeet genoemd, een man van God. Hij wordt gezien als de nieuwe Mozes, de oer-bevrijder van het joodse Volk. Verlosser, een ander woord voor die bevrijder.
Jezus is niet alleen de eerstgeborene van Maria bij Mattheus (1,25, volgens oude handschriften) maar Paulus in zijn Romeinenbrief (8,29) zegt dat God ons bestemd heeft om gelijkvormig te zijn aan zijn zoon (Jezus) “opdat deze de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders” (en zusters natuurlijk). En verder zegt Paulus (1 Thess. 4,14): “Want als wij geloven dat Jezus is gestorven en weer opgestaan, dan zal God hen die in Jezus zijn ontslapen samen met hem meevoeren.” Jezus is één van ons, mens geworden zoals wij. Hij zelf zal zich niet zoon van God noemen maar zoon van mensen, mensenzoon. En om dat mannelijke karakter wat te ontkrachten zeg ik dan liever mensenkind.
In Jezus is de mildheid en de menslievendheid van God onder ons verschenen, zegt de brief aan Titus (3,4). Hij was zo vol van liefde voor de vader dat hij zal zeggen: de vader en ik zijn één. En die eenheid wil hij naar ons allen, zijn medemensen, doorgetrokken zien. We kunnen dan zeggen dat in hem God onze lotgenoot is geworden zoals vroeger God tijdens de woestijntocht in een wolk zichtbaar meetrok met het bevrijde joodse volk naar het beloofde land. De nabijheid van God bij ons mensen is een rode draad die door heel het Eerste Testament loopt. Lotgenoot, als metafoor voor God, zal dus ook voor joden aanvaardbaar zijn. En het Tweede Testament getuigt van deze nabijheid als zichtbaar geworden in Jezus van Nazaret.[11]
Geest
De geest van God die al van den beginne over de wateren zweefde, komt in Eerste en Tweede Testament veelvuldig voor. Het is dus een heel oud begrip in het joodse denken en daarna ook in het christelijke. Het is een metafoor voor God zelf. Maar een metafoor die duidelijk gebruikt wordt om een andere nabijheid van God weer te geven. Niet de nabijheid naast ons als lotgenoot, reisgenoot en zelfs reisleider, maar een nabijheid diep in onze ziel. God is dichter bij ons dan de adem die wij in- en uitademen. In de geest van God spraken de profeten: de geest was over hen neergedaald. En na de doop van Jezus door Johannes in de Jordaan zag hij de hemel opengaan en de geest op hem neerdalen, zoals Marcus beschrijft. In Handelingen lezen wij bij Lucas het merkwaardige verhaal dat Filippus de aanhangers van Simon de tovenaar het evangelie van Jezus Christus verkondigde en hen doopten. Maar dan blijkt dat ze alleen nog maar in de naam van Jezus waren gedoopt en worden Petrus en Johannes gestuurd om hen de handen op te leggen en de heilige geest te ontvangen. Het is dan ook begrijpelijk dat de doop geleidelijk aan voltrokken werd in de naam van de vader en de zoon en de geest, zoals Mattheus zijn evangelie beëindigt. Waarschijnlijk een toevoeging uit een latere eeuw. Deze inwoning van de geest als een goddelijke vonk in ons na de doop wil aangeven dat ons kind van God zijn een heel intieme band te weeg brengt in ons.
Wanneer God de mens schept, vormt hij – soms wordt het moeilijk om een ander woord te kiezen maar het zou eigenlijk net zo gewoon moeten zijn om te zegen ‘vormt zij’ – het lichaam van de mens uit aarde, uit klei zoals een pottenbakker. Weer zo’n mooie metafoor voor God. Maar dat lichaam is dan nog levenloos totdat God ‘de mens adem in zijn neusgaten blaast’, zo staat het er letterlijk. En het leuke is nu juist dat het woord ‘geest’ en het woord ‘adem’ in het Hebreeuws hetzelfde is, ruach. Een vrouwelijk woord zelfs; jammer dat onze vertaling ‘geest’ een mannelijk woord is. Adem staat voor leven totdat de mens zijn laatste adem uitblaast, de geest geeft. Het is dus de levensadem die wij van God krijgen en daarmee zijn wij dan ook beeld en gelijkenis van God geworden. Levensadem is dus een metafoor voor de geest van God. In het boek Wijsheid (van Salomo)9,17 wordt ‘wijsheid’ – in het Grieks sofia, hier wel vrouwelijk! – ook een synoniem voor heilige geest.
Gezien de lange discussie rond de persoon van Jezus en de hem toegeschreven godheid is het begrijpelijk dat bij de trinitaire discussie de geest pas later ter sprake komt. Ook hier eerst weer de neiging om alles uiteen te rafelen: de voortkomst van de geest uit vader en zoon zou later tot de grote scheuring leiden tussen het oosters en het westers christendom.
Na het geloof in de vader, schepper van hemel en aarde, komt in het credo een tweede deel over ons geloof in de zijn zoon Jezus Christus met een uitbreiding van de hoogtepunten uit zijn leven: menswording, lijden, dood, opstanding en hemelvaart. Het derde deel over de heilige geest – evenals in vele schriftteksten vaak met de toevoeging ‘heilige’ – lijkt het kort te worden maar dan komen nog wel toevoegingen die een nadere beschouwing verdienen: (Ik geloof in de heilige geest) en in de kerk, het doopsel, de verrijzenis van de doden en het eeuwig leven.
Op het eerste gezicht lijkt het een aaneenschakeling van ‘geloofspunten’ zonder samenhang. Maar nadere bestudering van oude formuleringen laat zien dat dat er wel degelijk een samenhang is.[12]Hier wordt dus de betekenis van de geest voor ons leven uitgewerkt. De geest is in de kerk – de ekklesia, de grote vergadering van het Volk van God, van alle volgelingen van Jezus van Nazaret – aanwezig om ons te leiden tot de opstanding. Paulus zegt het zo (I Kor. 12,12): want ook wij allen zijn door één geest tot één lichaam gedoopt – het lichaam van Christus. En elders (Rom. 8, 11): Als de geest van hem die Jezus heeft opgewekt uit doden in jullie woont, zal hij die Christus uit doden heeft doen opstaan, ook jullie sterfelijk lichaam levend maken door de kracht van dezelfde geest die in jullie woont.
Toch heeft de geest als de derde persoon van de triniteit niet altijd even veel aandacht gekregen in de praktijd van het kerkelijke leven.[13]Op een pinksterzondag tijdens mijn seminariejaren zei de priester die voorging in de meditatie dat wij moeite hebben met ons geloof in de heilige geest. In het gewone dagelijkse leven van de kerk wisten we in die tijd niet goed om te gaan met de heilige geest. Sinds het einde van de vorige eeuw is spiritualiteitinen daarmee de aandacht voor de geest, voor wat mensen de goddelijke vonk in ons zijn gaan noemen.
God Triniteit
Terug naar de éne God. De Wereldraad van Kerken – en alle plaatselijke raden van kerken – stelt aan zijn leden maar één voorwaarde: het geloof in de drie-éne God. Het triniteitsgeloof is dus werkelijk de bindende factor van alle christenen. Waarom dan toch zo’n weerstand tegen dit geloof en het uitspreken ervan in de belijdenis?[14]Het heeft ongetwijfeld te maken met het ongemak van de moderne mens in het geloof in God zelf. En wellicht zullen velen denken: één god in drie personen?, dat kan niet. Punt uit!
We hebben gezien hoe dit waarschijnlijk gekomen is. Een overdadige neiging om het mysterie te willen ontrafelen, op de snijtafel te leggen en daarbij de polemiek van het beter willen weten dan de ander. De taalregels die in het begin ontstonden, werden langzaam aan in beton gegoten, in dogmatische stellingen van eeuwigheidswaarde. Mystici werden steeds vaker door kerkleiders gewantrouwd omdat ze in metaforen spraken en daardoor het ‘systeem’ aantastten.[15]Gelukkig gaan we steeds minder fanatiek om met dogma’s en komen mystici meer in de belangstelling. Zelfs een kerkleider als de huidige bisschop van Rome probeert ver weg te blijven van dogma’s omdat hij terug wil naar de barmhartige God van Jezus van Nazaret en die barmhartigheid tot centraal thema van zijn pastorale leiding van de kerk heeft gemaakt.
In de katholieke traditie is de kortste lofzang op de drie-éne God in de liturgie bekend. Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest, zoals het was in het begin en nu en altijd, en in de eeuwen der eeuwen. Amen! In het getijdengebed wordt elke psalm ermee afgesloten. Sinds ik het morgengebed en het avondgebed van dit getijdengebed weer bid, ben ik begonnen de tekst te bewerken met nieuwe formuleringen. Zo werd de Hebreeuwse vierletter-godsnaam, ondanks alle kritiek nog steeds officieel door kerken vertaald met ‘de Heer’. Ik heb gekozen voor wat ik in de traditie van de Dominicusgemeente van Amsterdam aantrof: Ik-zal-er-zijn. In directe aanspreking gebruik ik bij voorkeur ‘Aanwezige’.
Ook de boven aangehaalde zogenaamde doxologie heb ik geleidelijk verandert.[16]In plaats van met de vader te beginnen, koos ik voor ‘de heilige’ om mijn geloof in één god te benadrukken. En dan een dubbele punt want dan spreek ik uit wat die Ene voor mij betekent. Het ging geleidelijk. Eerst werd vader tot vader/moeder. En (mensen)zoon tot mensenkind, want het gaat om menswording en niet om manwording. En bij geest kwam ik niet tot een goede Nederlandse vertaling en verkoos het Hebreeuwse woord ‘ruach’ dat verschillende vertalingen kent: ademtocht, wind, adem als levensdrager, en zo dus: geest. Vandaar dat de geest geven synoniem is met de laatste adem uitblazen. De levensadem die God volgens het tweede scheppingsverhaal in de neusgaten van het nog uit enkel stof bestaande lichaam van de eerste mens blies. En uiteindelijk, toen ik besloot om oude woorden door nieuwe te vervangen omdat je geen nieuwe wijn in oude zakken moet doen – ik had net de liedtekst (noot 5) klaar – koos ik daar de drie metaforen die het duidelijkst de drievoudige relatie van de mens tot God weergeven. Zo werd mijn doxologie:
Eer aan de heilige: oorsprong, lotgenoot en levensadem,
zoals het was in het begin en nu en immer,
van deze tijd tot in de komende. Amen!
[1]Ik baseer mij bij deze zoektocht op het standaardwerk voor officiële kerkelijke uitspraken, Enchiridion Symbolorumvan Henricus Denzinger, Freiburg 1932, editio 18-20. Overigens is dit boek niet het meest betrouwbare om de ontwikkelingen in de theologie te bestuderen. Het is vooral samengesteld om huidige geloofspunten al in vroege tijden bevestigd te zien, soms wel wat erg geforceerd. Hineininterpretierennoem we dat dan.
[2]De eerste keer dat ik hierover schreef was naar aanleiding van de serie over de twaalf geloofsartikelen in de Dominicusgemeente, Amsterdam, in 2006. In de Dominicuskrant (maart 2007) schreef ik dat ik de indruk had gekregen dat de serie ging over een pakketje van twaalf afzonderlijke geloofspunten zonder veel samenhang. Ik had iedere verwijzing naar het geloof in de drie-éne God en de uitleg daarover gemist. Ik verwees daarbij naar het artikel van P. Nautin waarover straks meer. Het schrijven van dit artikel heeft zijn directe aanleiding gehad in de serie Twaalf artikelen van het geloofvan Volzin (sep15-nov16), twaalf interviews door Theo van de Kerkhof en Willem van de Meiden. Ik vond opnieuw dat er te weinig naar de kern verwezen werd, naar de driedeling vanwege het geloof in de drie-éne God. De laatste auteur noemt het wel zijdelings in het afsluitend artikel als hij verwijst naar de oorsprong ervan, de doopformule. Hij komt overigens tot dezelfde conclusie als ik wanneer hij schrijft: “Van de verstening van de formuleringen noch van de haarkloverijen om de juiste tekstvarianten hebben de geïnterviewden last. Er is onder hen dan ook weinig behoefte om de tekst te veranderen, te moderniseren of bij de tijd te brengen. Want, zo wordt enige malen gesuggereerd, de bijbel zelf herschrijf je ook niet, al zul je lang niet meer alles voor waar of dierbaar aannemen wat daarin beschreven staat.”
[3]Het XI concilie van Toledo (675) heeft bij alles over de triniteit nog eens de puntjes op de i gezet: hoe je het wel mag zeggen en hoe niet. De juiste uitleg in niet drievoudig (triplex) maar drievuldig (trina); niet dat er in God een Triniteit is, maar er is één God Drievuldigheid. En iedereen die anders belijdt, anathema!, hij worde buitengesloten!
[4]Boëtius, een rond 500 in Rome levende christelijke filosoof, werd pas in de Middeleeuwen bekend om zijn vertaling van de Griekse filosofen. Van hem is de definitie van persoon als ‘de individuele substantie van de rationele natuur’.
[5]In 2014 begon ik mijn interpretatie van de triniteit te verwoorden en schreef de tekst voor een uitgebreide doxologie. Uitgangspunt was het kortste gebed tot de drie-éne God: Eer aan de vader en de zoon en de heilige geest… Mijn tekst luidde aldus:
Eer aan de Heilige, de Ene, Aanwezige, Ik-zal-er-zijn:
Schepper, Vader, Moeder, Bron en Oorsprong,
Mensenkind en Woord van God, Lotgenoot, Gezalfde, Bevrijder,
Ruach, Levensadem, Licht- en Vuur-in-ons,
zoals het was in het begin en nu en immer,
van deze tijd tot in de komende. Amen.
Herman Rouw schreef er de melodie bij en zo werd het lied in de Dominicusgemeente in Amsterdam op zondag na Pinksteren 2016, Drievuldigheidszondag, in de liturgie voor het eerst gezongen. Van het Liturgisch Team die dit eerst beoordelen moest, kwam wel een opmerking: in de eerste twee regels zeg je eigenlijk twee keer hetzelfde. Ik denk dat ze dan die dubbele punt niet goed geïnterpreteerd hebben en dat ook zij het karakter van de metafoor ‘vader’ wat kwijt geraakt waren.
[6]In Klein Theologisch Woordenboekvan Karl Rahner wordt dan ook gezegd: “De christologie moet in nauwe samenhang staan vooral met de triniteitstheologie en van daaruit verduidelijken dat de economische (naar buiten, naar ons) drievuldigheid de immanente (naar binnen) is en omgekeerd.” Maar het gaat er mij om dat wij God ‘naar binnen’ niet kennen en alleen maar als het onkenbare mysterie kunnen erkennen en benoemen. Openbaring? Alle spreken over Boven komt van beneden, zei Harrie Kuitert. Piet Schoonenberg S.J. zegt (Trouw 5jan94): Ik ben het volkomen met Kuitert eens dat wij formuleringen meevoeren die zo geconstrueerd zijn dat ze ver van de oorspronkelijke geloofsinzichten af liggen. Vooral optellingen – constructies met het woordje ‘en’ alsmede telwoorden (eventueel nog ‘verduidelijkt’ met driehoeken en cirkels) – hebben dat karakter.
[7]De kennis ben ik verschuldigd aan Wim Hendriks in zijn cursus De zoon is niet god zoals de vader god isaan de Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam in de jaren negentig. Ik ontdek nu dat ho theosin de Griekse vertaling van de joodse bijbel, de zogenaamde Septuagint, ook de vertaling van het Hebreeuwse elohim iswat ‘god’ betekent of eigenlijk goden, want het Hebreeuwse woord is meervoud. Hendrik, die dit ongetwijfeld geweten heeft, zal daarop zijn conclusie gebouwd hebben.
[8]Zie Hans van Loon op de website Lucipediaonder het woord hypostase. Hij gaat verder: “Van een mens kan echter enerzijds worden gezegd dat hij één menselijke natuur heeft, anderzijds dat hij bestaat uit twee verenigde naturen: de natuur van zijn lichaam en de natuur van zijn ziel. De mens nu is één hypostase waarin de twee naturen van lichaam en ziel zijn verenigd. Op vergelijkbare wijze werd de incarnatie gezien: Christus is één hypostase waarin zijn goddelijke natuur en zijn menselijke natuur zijn verenigd. … Voor de relatie tussen de hypostase van Christus en zijn menselijke natuur werd de uitdrukking ‘enhypostasie’ ingevoerd: de menselijke natuur heeft zijn bestaan inde hypostase van de Zoon van God.” Net zoals bij de triniteitstheologie worden ook hier nieuwe woorden bedacht die het inzichtelijker zouden moeten maken maar in feite bedenkingen zijn die meer twijfels oproepen.
[9]Net nu ik dit schrijf, verschijnt er een artikel van René ten Bos, Denker der Vaderlands, in Letter en Geest van Trouw, 4nov17, Grijze achtergrond scherpe beelden.Hij bepleit: Gebruik liever overtuigingskracht die geen illusies nodig heeft, maar misschien wel sterke beelden, metaforen en mythes: die doen het vaak beter dan een halsstarrig en bijna bureaucratisch beroep op feiten, zeker als die feiten in grauwzones liggen.
[10]Het zal de lezer opgevallen zijn dat ik het woord ‘god’ soms met een hoofdletter en soms met een kleine letter schrijf. Veelal wordt het woord altijd met een hoofdletter geschreven. Omdat er maar één god is. Maar dat is een filosofische redenering. In feite lopen wij voortdurend achter allerlei goden aan: macht, geld (de Mamom!), seks, enz.. Bij de hertaling van (delen van) het getijdengebed heb ik besloten om alleen een hoofdletter te gebruiken als god als eigennaam gebruikt wordt. Ik schrijf dus, bijvoorbeeld, God, mijn god, waarom heb je mij verlaten? In het Nederlands gebruiken we tegenwoordig veel minder hoofdletters. Vroeger was dat anders, toen schreven we Koning en Minister-President. Eerbied vroeg om hoofdletters. Daarom doet het een beetje ouderwets aan dat het Nederlands Bijbel Genootschap weer hoofdletters gaat gebruiken, zoals Trouw van 10nov17 voor de nieuwe bijbelvertaling aankondigde. Er zijn wel synoniemen van God die als eigennamen worden gebruikt en ook als aanspreektitel: Levende, Eeuwige, Aanwezige, Ik-zal-er-zijn.
[11]Nadat ik deze tekst helemaal geschreven had, kwam ik in mijn archief een krantenknipsel tegen met een interview van Edward Schillebeeckx (in BN/DeStem van waarschijnlijk rond 20nov99, gezien de datering van , een ander (samen bewaard) knipsel met ook een interview van hem in NRC-Handelsblad). God heeft geen zoon, noteert Mick Salet uit de mond van Schillebeeckx. Jezus was een mens die intiem verbonden was met God en in alles de wil van God deed. Over de triniteit zegt Schillebeeckx in het artikel dan: Ik geloof in de triniteit. Maar hoe moet je dat invullen? In de heilsgeschiedenis vertoont God zich op drievoudige wijze maar dat betekent niet dat God in zichzelf drie personen is. Het is dezelfde God die zich vertoont in de vader, de zoon en de geest. Weer een dogma gesloopt? Ik wil geen dogma slopen. Ik wil de waarheid in het dogma vasthouden maar anders formuleren, omdat de woorden en symbolen uit het verleden vaak niet meer voldoen. Ik tracht het dogma juist te redden door er anders over te spreken en niet hetzelfde te blijven herhalen. Het geloof moet zich altijd incarneren in de cultuur waarin de mensen leven.
[12]Zie P. Nautin: Je crois à l’Esprit Saint dans la Sant Église pour la Résurrection de la chair, Étude sur l’histoire et la théologie du symbole, Unam Sanctam 17, 1947. Hij laat zien dat de meeste oudste liturgische teksten – zoals al eerder is gesteld, is de triniteitsgedachte uitgewerkt in de vieringen van de doop – de dopeling ten derde maal vragen: geloof je in de heilige geest in de heilige kerk, soms: ‘die leven geeft en zuivert in de heilige kerk’. Hyppolitus van Rome (170-235), waar Nautin de oudste teksten vindt, voegt toe: ‘tot opstanding van het vlees’. Vlees, gezien als de sterfelijke mens. Want de geest die ons leven geeft, zal ons ook door de dood heen naar leven leiden. Ook hier beter geen vragen over het hoe, want leven heeft met God van doen. De latere gebruikelijke toevoeging ‘en het eeuwig leven’, zijn niet terug te vinden in de meeste oudste teksten want ze waren al in de korte formulering inbegrepen. Een andere toevoeging, die we nog in het gezongen credo horen, is: ik belijd één doopsel tot vergeving van zonden.
[13]Dat zal ook de reden zijn voor een merkwaardige opmerking die ik hoorde op het Mariënburg congres 2010 over Wat geloven wij?De geloofsbelijdenis van Nicea werd heel kritisch aan de orde gesteld. Nieuwe formuleringen werden gezocht. Ik hoorde toen tot mijn verbijstering een oudere dame zeggen: die geest hoeft voor mij niet, die mag er wel uit. De gesprekleider liet die opmerking zonder commentaar passeren. Omdat ikzelf vond dat de twaalf artikelen te veel als afzonderlijk naast elkaar gezette stellingen werden gelezen, vroeg ik het woord om duidelijk te maken dat we het wel hadden over het eeuwenoude geloof van christenen in de drie-éne God. Die kun je niet zonder argumentatie op een achternamiddag bij het oud vuil zetten.
[14]Bij de eerste of bijna eerste keer dat de Dominicusgemeente in Amsterdam enkele leden uit de goegemeente uitnodigde om naast de dopende voorganger op te treden, namens de gemeente, voor het zalven van de dopeling, het laten proeven van het zout en het aanreiken van de doopkaars, was ik één van hen. Bij de voorbereiding kwam de vraag ter sprake hoe de hele aanwezige gemeenschap hun betrokkenheid konden uiten omdat juist gevierd werd dat de dopeling opgenomen werd in die gemeenschap. Ik stelde voor om na afloop van de doop gezamenlijk een geloofsbelijdenis uit te spreken. De toenmalige voorgangster zag dat niet zitten want “er zijn aanwezigen die wars zijn van een geloofsbelijdenis”. Merkwaardig want op de een of andere manier wordt daar wel altijd gedoopt in de naam van de vader en de zoon en de geest, welke woorden er dan ook concreet gebruikt worden.
[15]Van Meester Eckhardt, middeleeuwse dominicaan en bekend scholastiek theoloog en filosoof, die kort na Thomas van Aquino leefde, is bekend dat deel van zijn preken door de kerkleiding veroordeeld zijn. Vele andere mystici deelden zijn lot of werden zo gewantrouwd dat hun invloed op hun tijdgenoten beperkt bleef en pas de laatste tijd weer volop in de belangstelling zijn gekomen.
[16]Ben Hemelsoet, oud-studiegenoot tijdens mijn seminariejaren en later docent aan de Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam waar ik zijn bijbel-exegetische cursussen met veel plezier volgde, leerde ons dat het Hebreeuwse ‘olam, een lange periode, alle toekomstige tijd betekent. En dan betekent ‘olam ‘olam van deze (onze) tijd tot in de komende tijd. Beter dus dan ‘in de eeuwen der eeuwen’. Dit was de eerste verandering die ik al in de negentiger jaren aanbracht.
Isaac Wüst heeft na zijn theologiestudie in Warmond de studie Politieke en Sociale Wetenschappen in Leuven gedaan. Daarna heeft hij een kleine dertig jaar kerkelijk en sociaal werk verricht in Latijns Amerika waar hij betrokken was bij het ontstaan van de bevrijdingstheologie. Na terugkeer naar Nederland in 1986 heeft hij zich vooral ingezet voor kerk- en geloofsvernieuwing.