Martin Heinzelmann, Die funktion des Wunders in der spätantiken und frühmittelalterlichen Hagiographie, in: Martin Heinzelmann et al. (red.), Mirakel im Mittelalter (Beiträge zur Hagiographie, 3), Stuttgart, 2002, p. 23-61.
Eerst met Augustinus’ Staat Gods ging de christelijke literatuur wonderen uitgebreid presenteren als getuigenissen voor de waarheid van het geloof en de voortgang van de zichtbare en onzichtbare kerk. Gregorius heeft deze visie in zijn geschriften uitgebouwd. Doordat zijn werken los van elkaar, en de Historiën opgedeeld, werden doorgegeven ziet men dat in de latere literatuur deze grotere visie plaats maakt voor een onsystematische benadering die zich vooral op het belang van de regio richtte.