Evert van den Berg, De Koning, de leegte en Hij die voorbijgaat: Verschuivende godsbeelden in 1 en 2 Koningen (3), in: Interpretatie 18,1 (2010), p. 27-29.
Margetekst
In dit laatste deel van de trilogie over verschuivende godsbeelden schrijft Evert van den Berg over het beeld van God als JHWH van de Legermachten in 1 Koningen 17-19. Waar komt deze benaming oorspronkelijk vandaan, en wat betekent de terugkeer van dit godsbeeld voor de cyclus van Elia en Elisa?
Eerste twee alinea's
Te midden van de geschiedenissen van de koningen van Juda en Israël nemen de verhalen waar de profeten Elia en Elisa in optreden, een bijzondere plaats in. Om te beginnen wordt het strakke schema kroniekachtige inleiding - verhalend middenstuk (dat kan ontbreken) - kroniekachtige afsluiting, dat elders steeds gehanteerd wordt, doorbroken. In de tweede plaats vinden we er de aanduiding jhwhvan de Legermachten, die in Koningen verder ontbreekt. Ten derde doubleert de slachtpartij op de Karmel Jehu’s optreden tegen het huis van Achab. Deze tegenstrijdigheid wordt door 1 Koningen 19 weliswaar enigszins rechtgebreid, maar zoals we zullen zien, stamt dit hoofdstuk uit nóg latere tijd. Dit alles wijst erop dat althans gedeelten uit dit blok later zijn ingevoegd. Daarvan zullen in deze bijdrage 1 Koningen 17-19 in de schijnwerper staan.
2 Koningen eindigt in de nacht. De tempel is verwoest, het volk gedeporteerd. Het laatste wat we vernemen, is dat Jojachin – ca. 560 v.o.j. – aan de tafel van de koning van Babel mag mee-eten: genadebrood, net als Mefiboset, de laatste afstammeling van Saul, dat bij David gedaan had. Vanuit deze duisternis zijn de deuteronomistische Naam- en de Heerlijkheidstheologie van Ezechiël ontstaan, die later door de priesters verder is uitgebouwd.
Bron: Interpretatie, met dank aan Nico Riemersma.