Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Logos-christologie tot 250 » introductie » De Griekse Logos in de christologie tot ca. 250

De Griekse Logos in de christologie tot ca. 250

Aan alle Logos-christologie ligt de Logos uit de proloog van het Johannes-evangelie ten grondslag. De formulering van de evangelist inspireerde veel christelijke intellectuelen en werd de christologische basis van drie kerkvaders uit de vroegste tijd. Elk van hen gaf een unieke invulling aan Johannes’ goddelijke en pre-existente Logos.

De Logos bij de evangelist Johannes

Tot de proloog van het Johannes-evangelie behoort een interpretatie (1:1-5) van het scheppingsverhaal in Genesis 1. ‘Het Woord’, de Logos, verwijst naar de woorden die God sprak toen onze wereld deel voor deel tot stand kwam, en ook naar Christus, de eniggeboren Zoon van de Vader. Eén met God bestond Christus al voor de scheppingsdaad en hij is ook de oorsprong van de wereld.

Ook al behoort dit evangelie beslist niet tot het wijsgerige genre, toch is de formulering van Johannes, gezien vanuit het perspectief van de ontwikkeling van de Griekse term en het begrip Logos, zeker een innovatie. De goddelijke Logos incarneert nu in de ruimte en de tijd als echt mens van vlees en bloed, Jezus Christus uit de stad Nazaret, om de wereld te verlossen.

Johannes’ bronnen

Voor de formulering van zijn proloog greep Johannes in eerste instantie terug op de Joodse traditie, niet alleen op de sprekende, scheppende God in Genesis, maar ook op het eeuwige woord, DBR JHWH (vgl. Logos: Philo van Alexandrië). Waarschijnlijk is de Logos van Johannes ook beïnvloed door de oudtestamentische, pre-existerende Wijsheid van God, waardoor de wereld werd gemaakt (Wijsheid 6:9 - 7:27; Spreuken 8:23; Sirach 1:4; 24:9).

Sommige onderzoekers zoeken in het Johannes-evangelie verwijzingen naar de Griekse filosofie. Vooral het eerste vers lokt veel speculatie uit: In het begin (archê) was het woord (logos). Aristoteles had het oerbeginsel (archê) als de logos voorgesteld en bij zowel Philo als de stoïcijnen is de goddelijke Logos het ontstaansprincipe. Johannes zou vanuit deze bronnen zijn logos-begrip verder hebben ontwikkeld tot een gepersonifieerde Logos.

Justinus de Martelaar

In het midden van de tweede eeuw na Christus begon een intensieve periode van vervolging van christenen in het Romeinse Rijk. In deze tijd ontstond een christelijke apologetische literatuur, die zich tot de tegenstanders richtte om het christelijk geloof uit te leggen en te verdedigen. Justinus († ca.165) en de Apologeten (bijvoorbeeld Athenagoras, Theophilus en Tertullianus) leverden stevige kritiek op het heidense cultuurgoed en brachten tegelijkertijd – op paradoxale wijze – de christelijke godsdienst dichter bij de Griekse filosofie. Zij lardeerden hun apologetische betogen met wijsgerige termen en begrippen.

Uitgangspunt van de christologie van de Apologeten was het johanneïsche begrip Logos als de pre-existente Christus. In Justinus’ uitwerking hiervan is Christus nadrukkelijk geassocieerd met de goddelijke Rede. Justinus is de kerkvader die Christus als goddelijke Rede in de christelijke theologie introduceerde.

Justinus reflecteerde over de precieze relatie tussen God de Vader en zijn Zoon, de Logos. Zoals andere Apologeten vergeleek hij de wording (of processie) van Christus uit de Vader met gesproken taal. De Logos als Rede bestond in de gedachte van God en werd in die eerste bestaansfase als Logos endiathetos gekenmerkt. Toen was de Logos geen aparte hypostase. Pas toen God besloot de wereld te creëren, bracht Hij deze geestelijke ingesloten Logos voort. Dit werd zijn Zoon, de Logos prophorikos – een naar buiten gerichte uitdrukking – die als demiurg het scheppingswerk voor God de Vader zou voltooien (Dialoog met Trypho 61). De Apologeten waren degenen die de opvatting van meervoudige bestaansfasen van de Christus-Logos in het christendom introduceerden.

Bij Justinus zijn God en zijn Zoon onlosmakelijk met elkaar verbonden, ze horen bijeen in een onverbrekelijke eenheid. Beide zijn als ‘Heer’ aanspreekbaar (Dial. 129). Het verschil tussen hen is dat de Vader geen oorsprong heeft, de Logos wel. De Vader is eeuwig, transcendent en verblijft altijd op zijn bovenhemelse plaats. De Logos, identiek met de pre-existente Wijsheid, is op een gegeven moment een manifesterende, rationele macht in de wereld geworden. Hoewel de Zoon ondergeschikt is aan de Vader, is zijn kracht niet minder (Eerste apologie 13; Dial. 126). De kracht van God wordt naar de Logos overgebracht zoals een vuur een ander vuur aansteekt (Dial. 56, 61,126; Eerste apol. 13). God en zijn Logos zijn voor Justinus echter twee verschillende godheden. De Logos noemt hij ‘een andere God naar getal’ (arithmôi heteros theos). God manifesteerde zich in het wezen van zijn Zoon en in de volheid van alles wat rationeel is (Tweede apol. 6, 10; Dial. 59.11, 61-62).

De Logos bij Justinus is de sprekende, openbarende, oudtestamentische God, die de aartsvaders en de profeten zagen en hoorden, die soms in de vorm van een engel verscheen (Eerste apol. 38; Dial. 56,127). Die ‘profetische Logos’ is volgens Justinus de Christus vóór zijn incarnatie als de mens Jezus van Nazaret (Dial. 71, 100, 128).

De Logos als Wet en Verlosser

Justinus stelt Christus ook gelijk met de eeuwige en ultieme Wet (Dial. 11). Hij is het antwoord op de deplorabele gang van zaken bij de mensheid op aarde, die in de heerschappij van demonen verstrikt was geraakt en in het duister leefde (Tweede apol. 6,19). Christus kwam in al zijn macht en volheid naar de plek des onheils – waar slechts een fragment van de Logos bekend was – om de volheid van de waarheid te openbaren (Tweede apol. 8, 10).

Justinus legt uit hoe de Logos of nieuwe Wet in zijn rol als Verlosser te werk gaat. Gedurende de geschiedenis al vóór de geboorte van Jezus Christus werden ‘redezaden’ van de Logos – oftewel de waarheid – over de mensheid uitgezaaid. Die logoi spermatikoi konden maar gedeeltelijk worden ontvangen door degenen die een rationele aanleg hadden (Eerste apol. 8; Tweede apol. 13). Zodoende verklaarde Justinus de in zijn ogen ‘onvolledige en onduidelijke waarheden’ van de Griekse filosofie. Wijsgeren zoals Heraclitus en Socrates en zelfs de Griekse filosofische scholen hadden volgens de Logos geleefd en waren daarom in principe ‘christenen’ (Eerste apol. 46.3; Dial. 2.2). Ze hadden deel aan de Rede, maar niet in zijn volheid. Pas na de geboorte van Jezus kwam de complete waarheid vrij, zich manifesterend in Christus’ lichaam, rede en ziel. De leer van Christus is volgens Justinus dus volstrekt redelijk en daarom overtreft hij iedere andere leer. Het platonisme kan als goede voorbereiding dienen voor de leer van Christus (Eerste apol. 10).

Clemens

Clemens leefde van ca. 150 tot ca. 225 in de stad Alexandrië, die al eeuwenlang bekend stond als het intellectuele centrum van de hellenistische wereld. In het christelijke Alexandrië heerste, zoals in de oude tijden, een sfeer van relatieve openheid ten opzichte van de filosofie, die nog steeds hoog aanzien genoot. Het was in dit milieu dat Clemens – afkomstig uit Athene – werkzaam was bij de catechetische school. Clemens is de eerste christelijke auteur die de Jood Philo noemt. De invloed van Philo op deze christelijke denker is ook zichtbaar aanwezig.

Bij Clemens wordt God de Vader gekenmerkt als Intellect of Geest (Nous) (Stromata IV.155.2), een Eenheid die, volstrekt transcendent, zo verheven boven alles is dat zij niet vatbaar is met het menselijke begrip(Strom. V.71.1-3). Uit de eenheid van de Nous treedt het Woord, de Logos, uit en die schept de zichtbare wereld (Strom. V.16.5). De Christus-Logos is identiek met de Wijsheid (Sophia) van het Intellect (VII.7.4; V.89.4). De Vader, die ons het zijnde en het leven communiceerde, communiceerde ook de Rede, de Logos, omdat hij Hij wilde dat wij op een rationele (logikos) en rechtvaardige manier zouden leven. De Logos is de Wijsheid van de Vader, zijn manifesterende goedheid en zijn kracht (Strom. V.1.6 (9,16). De Zoon neemt in verhouding tot zijn Vader de tweede plaats in.

Clemens beschrijft vier fasen van het bestaan van Christus. In de eerste fase leefde de Logos in eeuwigheid als gedachte in de geest van God. In de tweede fase – vóór de schepping van de wereld – werd de Logos voortgebracht als een apart, persoonlijk wezen, aangeduid als Christus. Vervolgens incarneert de Logos in de menselijke ervaringswereld als Jezus van Nazaret en Verlosser. Na zijn verrijzenis manifesteert hij zich in menselijke geesten.

Clemens hield zich met allegorische exegese bezig, waarin Christus als middelpunt staat als de grote Leraar en Verlosser. Ook focuste hij in het bijzonder op de relatie tussen Christus en de mens. In het kader van een interpretatie van Genesis 1:26-27 legt Clemens uit dat het echte ‘beeld van God’ de Zoon van het Intellect (Nous) is. Het Woord, de Logos,is het archetypische Licht van het Licht en tevens het oerbeeld voor de menselijke nous, het intellect (Protrepticus 10.98, 212c-213a). Verder benadrukt Clemens dat de bron van de menselijke geest (nous) in de ultieme zin de Vader is (Strom. V.1.6 (9,16). De enige manier voor de mens om kennis van God de Vader te verwerven is langs de via negativa (kat’ aphairesin) (Strom. V.71.1-3).

Net als Justinus integreert Clemens veel elementen van de Griekse filosofie in zijn theologie. Hij doet een beroep, niet alleen op de wijsgerige, goddelijke Rede, maar ook op platoonse redeneringen en stoïcijnse wijsheidsidealen. Een voorbeeld van het laatste is de apatheia (gemoedsrust) waaraan Christus volgens Clemens voldoet (Strom. VI.9). Als de hoogste Rede is Jezus Christus volledig vrij van alle emoties, verlangens en hartstocht – zelfs van plezier en pijn. Zo’n christologie heeft consequenties voor de gelovige die Jezus Christus als voorbeeld neemt. Want voor wie het doel heeft om heilig of zoals God te worden, is een houding van gemoedsrust en onverstoorbaarheid essentieel. Dit ideaal wordt gerealiseerd door kennis (gnôsis) van God te zoeken. Die kennis begint met het geloof in Christus en wordt vervolgens door zijn genade geschonken. Geleidelijk vervolmaakt de gelovige zich in Gods liefde (Strom. VII.9).

Origenes

Deze christelijke filosoof uit Alexandrië (ca. 185-254) stelt dat de Zoon (de Rede, Logos) die in de eeuwigheid met zijn Vader (Intellect, Nous) bestaat, gegenereerd wordt. Maar het verloop van zijn generatie houdt nooit op. Origenes vergelijkt de Zoon-Vader-relatie met de zon en het licht van de zon, die altijd schittert.

Zo ook de Wijsheid van God de Vader, die door Christus wordt vertegenwoordigd en doorgegeven (De basis IV.28;Tegen Celsus VIII.4). De Logos die gelijkgesteld wordt aan de Wijsheid, komt ook voor bij Johannes, Justinus en Clemens, maar Origenes geeft die leer een eigen draai: God de Vader is een geheel, het Ene en dus eenvoudig. De Logos daarentegen is veelvoudig en heeft talkrijke benamingen, zoals Rede of Heiland (Basis I.6). De Wijsheid is dus het oorspronkelijke wezen van God de Vader, het Intellect, en als Scheppingswoord bevat zij de oorspronkelijke beginselen van alle soorten van wezens of dingen in de wereld (Basis I.2.3; Commentaar op Johannes 1.19.118). Door Christus, de Logos,wordt die Wijsheid in de wereld verspreid.

De Zoon is de schepper van hemel en aarde en hij is alomtegenwoordig. Hij bestaat in en boven alles op aarde. Zelfs toen hij als Jezus Christus in een lichaam leefde, ontbrak Hij op geen enkele plaats (Basis IV.29). Het Woord komt in rangorde na zijn Vader.

Origenes’ zielleer

Bij Origenes is er sprake van een dubbele schepping: die van de wereld van geesten, die in de eeuwigheid zijn geschapen, en die van de zintuiglijke, lichamelijke wereld, die ten gevolge van de val geschapen is als plaats van loutering (Basis I.7). De verscheidenheid in die laatste wereld is een gevolg van de ondeugden die in de voorgaande, pre-existente wereld zijn begaan. Deze uitspraken hangen samen met een uniek aspect van Origenes’ denken, zijn zielleer (Basis II.8.3).

Een bijzonder onderdeel hiervan handelt over de ziel van Christus of de Rede. Toen Christus in een menselijk lichaam incarneerde, nam hij ook een menselijke ziel aan. In het algemeen geldt dat de menselijke ziel echter van God is afgevallen en daarom naar de aarde gedaald om te incarneren (Basis II.8.3). Maar bij de ziel van Christus is dit niet het geval. Zijn pre-existente ziel heeft voor haar vleeswording volledig voor het goede gekozen en is op zo’n volmaakte wijze met de Rede en Wijsheid verenigd dat alles wat ze doet en wil, de wil van God is. Zijn ziel werd door God met vreugdeolie gezalfd (Hebr. 1:9; Ps. 45:8) vanwege haar liefde voor gerechtigheid en haar smetteloos verband met het Woord van God (Basis IV.31). Origenes vond het besef van de volledige menselijkheid van Christus belangrijk voor de redding van de gelovigen, want als een deel van het menselijk lichaam, de ziel of geest niet door de Logos was geraakt dan was verlossing niet mogelijk (Dialoog met Heraclides I.7).

(door Laela Zwollo)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Laela Zwollo.