Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Ontwikkelingshulp, Christelijke » introductie » Christelijke ontwikkelingshulp

Christelijke ontwikkelingshulp

Door drs. Jan Willem Westerveld 

In 1949 besloot Nederland voor het eerst geld uit te geven aan ontwikkelingshulp. Er werd besloten om voor 1,5 miljoen gulden te participeren in een programma voor internationale technische hulp van de Verenigde Naties. Sindsdien is Nederland als land officieel actief in ‘ontwikkelingssamenwerking’ zoals mondiaal en/of internationaal georganiseerde hulp tegenwoordig heet. Christelijke ontwikkelingshulp gaat echter verder terug dan 1949 en omvat meer dan alleen ontwikkelingssamenwerking. 

Geschiedenis 

Christelijke ontwikkelingshulp vindt zijn oorsprong in verschillende zendingsinitiatieven die ontstonden in de 19e eeuw. Zendelingen en missionarissen werden bij hun zendingsactiviteiten geconfronteerd met armoede waaraan men iets probeerde te doen. Daardoor kreeg de zending ook een diaconaal karakter. ‘Woord’ en ‘daad’ gingen samen en de activiteiten die werden ontplooid, vielen onder de verantwoordelijkheid van de verschillende kerken. Zo was de beginnende ‘ontwikkelingshulp’ duidelijk verbonden aan kerken en kerkgenootschappen. 

Na de Tweede Wereldoorlog kwam hier verandering in. Nederland begon als land meer actief te worden in het bieden en faciliteren van ontwikkelingshulp. De overheid raakte hierbij geleidelijk aan meer betrokken bij de coördinatie van de verschillende initiatieven. Ook ontstonden meer particuliere initiatieven die los kwamen te staan van de kerk. In de daaropvolgende 60 jaar heeft deze ontwikkeling zich doorgezet. Waar de nadruk in de beginjaren van ontwikkelingshulp lag bij de ontwikkeling van missionaire en diaconale activiteiten (zeker voor de Tweede Wereldoorlog), heeft de laatste decennia (structurele) ontwikkelingssamenwerking door overheden veel terrein gewonnen. 

Hedendaagse christelijke ontwikkelingshulp is mede daardoor niet meer eenduidig weer te geven. Waar sommige christelijke organisaties zich nog steeds in hoofddoel richten op de verspreiding van het evangelie (bv. de Gereformeerde Zendingsbond), daar zijn andere christelijke organisaties meer gefundeerd op christelijke principes en niet direct op missionaire activiteiten (bv. Cordaid). Sommige organisaties zijn onder leiding van een deputaatschap verbonden aan een kerkgenootschap en hebben een specifiek mandaat voor diaconale hulpverlening. Andere organisaties zijn particuliere initiatieven, veelal gericht op zending in plaats van ontwikkelingssamenwerking, terwijl weer andere organisaties niet gericht zijn op specifieke missionaire activiteiten maar vanuit christelijke inspiratie werken aan structurele armoedebestrijding. Toch kunnen deze verschillende vormen van ontwikkelingshulp in principe gezien worden als christelijke hulp.

Wat maakt ontwikkelingshulp christelijk?

Binnen christelijke ontwikkelingshulp zijn drie componenten van belang. Deze drie componenten worden op verschillende manieren zichtbaar binnen christelijke ontwikkelingshulp en bieden een raamwerk om christelijke ontwikkelingshulp in zijn volle breedte te beschrijven.
  1. Missionaire activiteiten: 'het uitzenden van mensen om het evangelie van de kruisdood en opstanding van Jezus Christus en de hierdoor mogelijk geworden verzoening van de mens met God door te geven aan mensen die het nog niet gehoord hebben.' (Boersema in Buijs e.a., 2003, 87)
  2. Diaconale activiteiten: 'het christelijke dienstbetoon aan mensen die in (materiële) nood zijn.' (Boersema in Buijs e.a., 2003, 87)
  3. Ontwikkelingssamenwerking: 'structurele armoedebestrijding en versterking van de ontplooiingsmogelijkheden van (gemarginaliseerde) bevolkingsgroepen.' (Boersema in Buijs e.a., 2003, 87)

Caritas en missio Dei

De drie bovenstaande componenten staan niet op zichzelf. Ze zijn met elkaar verbonden en kunnen worden gezien binnen de missio Dei, Gods roeping voor ieder mens om datgene te bewerkstelligen wat God in al zijn goedheid bedoeld heeft. De missio Dei wordt door Govert Buijs beschreven aan de hand van de drie onderstaande onderdelen:
  1. We zijn niet wie we moeten zijn: Paulus gebruikt hiervoor het beeld van een vrouw die in barensnood verkeert, wij en de wereld zijn als onvolmaakt geborenen die uitzien naar de verlossing uit een sterfelijk en gebroken bestaan (Romeinen 7). 
  2. De 'missio Dei': herstel van relaties: de onvolkomenheid van mens en wereld lijkt een dramatische constatering maar moet in het licht van de missio Dei bezien worden. De Bijbel is te lezen als een adembenemend verslag waarin God probeert de afstand tussen Hemzelf en de mens (uiteindelijk) op te heffen. Daar waar dit niet tot het gewenste resultaat leidt wordt Gods verlangen des te vuriger. Vanuit een onuitputtelijke liefde begint God opnieuw, telkens weer. Jezus' optreden is hiervan het toonbeeld, zijn hele optreden, inclusief dood en opstanding is gericht op herstel: 'mensen worden met God in het reine gebracht, zieken worden genezen, gehate mensen krijgen opnieuw een plaats binnen de gemeenschap enzovoort.' (Buijs in Buijs e.a. 2003, 55). Jezus is de Heer van het herstel.
  3. Magis et magis in dies: elke dag een beetje meer: Romeinen 7 beschrijft al dat het hoop is die ons redt. Deze redding is niet alleen toekomstgericht maar heeft ook betrekking op het nu. Vanuit een verlangen naar vrede en gerechtigheid, ofwel Gods koninkrijk, kunnen we het niet aanzien dat er nog armoede, onrecht en uitbuiting is. 'We verlangen ernaar dat iets van dit rijk alvast enigszins zichtbaar wordt – als voorproefje, verwijzing, teken van hoe het bedoeld is. […] 'Dat verlangen is voor ons niet loos, als een pijl die we ongeadresseerd de eeuwige, zwijgende ruimte in vuren. Dat verlangen heeft een dubbel adres. Het is enerzijds gericht op de vernieuwende presentie van God en anderzijds op onszelf en onze eigen vernieuwing.' 
De Bijbel kent een nadrukkelijke oproep om dat wat slecht is te laten afsterven (Kolossenzen 3). In ons en in de wereld vindt een vernieuwing plaats die een manifestatie vormt van Gods koninkrijk en onze goede daden mogen daaraan bijdragen en daarvan getuigen. Sterker nog, deze achtergrond vormt de bron van caritas. De inspiratie komt voort uit: ‘een besef van gebrokenheid, het geloof in Gods herstel-initiatief en de hiervan uitgaande inspiratie tot concrete, dagelijkse daden-van-herstel, in de hoop dat ook het kleine wat we vanuit deze inspiratie doen, een verwijzing kan zijn naar een vernieuwde toekomst.' (Buijs in Buijs e.a. 2003, 55). 

Het is het verhaal van Gods bewogenheid die ons motiveert en inspireert. Vanuit de missio Dei ontstaat de aansporing en inspiratie tot liefdadigheid en naastenzorg, oftewel caritas. Zoals Paus Benedictus in zijn encycliek Caritas in Veritate weergeeft, is caritas gericht op gerechtigheid en het algemeen welzijn. Alle christenen zijn geroepen tot liefde, ook op een ‘institutionele wijze’ die van invloed is op het leven van de sociale samenleving. Dit omvat missionaire, diaconale en ontwikkelingssamenwerking-activiteiten. In Jezus zelf zien we immers een man die zonder onderscheid en op verschillende manieren liefde bewijst, in het bijzonder aan degenen die onrecht aan den lijve ondervinden; zij die om wat voor reden dan ook in het maatschappelijk verkeer achterblijven, zoals wezen, weduwen, vreemdelingen en armen. 

De hedendaagse ontwikkelingshulp

De basis voor christelijke ontwikkelingshulp is onder invloed van de tijdsgeest veranderd. Traditionele kerken met deputaatschappen zijn in de loop der jaren veelal kleiner geworden en geloofsleven wordt tegenwoordig meer individueel beleefd waardoor de band met een bepaalde organisatie minder vanzelfsprekend is geworden. Daarbij komt dat de overheid in de besteding van overheidsgelden een sterkere nadruk legt op ideologie-neutrale hulp. Dit wordt gecreëerd door het huidige model van medefinanciering; een model waarbij de overheid een deel van de fondsen voorziet en ook voorwaarden kan stellen aan de hulp die geboden wordt met publieke gelden. 

Al met al is het in de laatste decenia uitdagender geworden om vanuit een duidelijke christelijke signatuur vorm te geven aan Gods oproep tot liefde door middel van ontwikkelingshulp. Vooral de missionaire component staat hierbij onder druk. Tegelijkertijd bestaat er genoeg ruimte om met eigen financiering missionaire activiteiten te ontplooien. Nog belangrijker is echter dat de missio Dei onveranderd is. Gods oproep tot naastenliefde en rechtvaardige structuren kan meer en meer worden vormgegeven daar waar misstanden aan het licht komen. In die zin is de huidige tijd door toenemende globalisatie, internationale samenwerking en (social) media misschien wel de beste vruchtbodem voor het ontstaan en (voort)bestaan van christelijke ontwikkelingshulp. 


Bron: Tilburg School of Catholic Theology