Jan Fokkelman, Koning David, in: Interpretatie 19,3 (2011), p. 7-9
Margetekst
Talloze koningen passeren in de boeken Samuël en Koningen de revue. Het kleurrijkst portret krijgt David, maar daar zag het in het begin (1 Samuël 16) niet naar uit. Wat maakt David nu tot een goede koning?
Eerste alinea
Van alle koningen die ons in de boeken Samuël en Koningen worden voorgesteld, krijgt David wel het kleurrijkste portret. Hij is de hoofdpersoon in ongeveer veertig literaire eenheden en in drie ervan die ons poëzie bieden, treedt hij op als zanger.
Op weg naar het koningschap van David verspilt de schrijver van Samuël geen tijd, maar schotelt ons direct een paradox voor. In I Samuël 16 horen we hoe de oude profeet naar Betlehem wordt gestuurd om nog onder het vigerende regime van Saul een nieuwe koning te zalven. Hij zit een sacrale maaltijd voor en vader Isaï toont hem zijn zeven zonen; van enkele horen we zelfs de eigennaam. Zeven is een mooi, ja heilig getal, denken wij, en de profeet meent de juiste kandidaat al te zien, tot driemaal toe, maar wordt gecorrigeerd door zijn Heer: 'De mens kijkt naar het uiterlijk, maar JHWH kijkt naar het hart!' Waarop de vader een achtste zoon tevoorschijn laat komen, achter de schapen vandaan. De schrijver presteert het de naam van het joch geheim te houden tot zijn laatste vers (16:13).
De paradox schuilt erin dat het lang anonieme, bijna overgeslagen nakomertje de ware blijkt te zijn, de kandidaat van God. Hij wordt in die positie getild door het literaire patroon 7 + 1. Een heilig getal is mooi, maar soms wordt het overtroffen door een verrassend surplus dat een wenk van transcendentie bevat. En op dit punt aangekomen, waag ik het twee verbanden met de poetica te leggen. De klassieke dichtkunst hanteert de acht als het centrale normatieve getal in de versbouw. Tientallen psalmen scoren in het originele Hebreeuws precies het hele getal 8 als gemiddeld aantal lettergrepen per colon (en worden geflankeerd door gedichten waarvan de prosodie geregeld door de precieze 7 of 9 wordt bepaald). En ten tweede. Meer dan de helft van alle psalmen heeft 'van David' als opschrift. Dat hoeft niet persé een aanduiding van auteurschap te betekenen, maar kan worden opgevat als 'David waardig' – een oordeel uitgesproken toen het bijbelse Israël veel later aan kanonvorming toe kwam.
Bron: Interpretatie, met dank aan Nico Riemersma.