Het gevolg van de zonde is een verstoring of beschadiging in de relatie tussen de mens en God. Evenals bij menselijke relaties kunnen er lichte beschadigingen ontstaan, maar ook kunnen relaties dermate verstoord raken dat ze niet meer te helen zijn. Dit wordt in de zondeleer of hamartiologie (van het Griekse hamartia, wat ‘zonde’ betekent, en logos wat in dit geval ‘leer’ betekent) overgenomen door te spreken of ‘dagelijkse’ zonden en doodzonden. Deze doodzonden leiden tot een permanente verstoring van de relatie met God die alleen door zware boetedoening hersteld kan worden. Diegene die een doodzonde begaat kan na zijn dood niet worden toegelaten tot de hemel als hij gedurende zijn leven niet het nodige heeft gedaan om de verbroken relatie met God te herstellen. Feitelijk moet hiervoor oprecht berouw worden getoond en het sacrament van boete en verzoening moet worden ontvangen. In geval van stervensgevaar is een betuiging van oprechte berouw evenwel voldoende.
In de vierde eeuw na Christus werden bepaalde zonden geïdentificeerd die aanleiding tot andere zonden zouden geven. Een lijstje van deze ‘zeven hoofdzonden’ wordt wel eens gegeven als tegenhanger van de zeven deugden. De zeven hoofdzonden zijn: hoogmoed, hebzucht, lust, jaloezie, gulzigheid, toorn en luiheid. Dit lijstje van hoofdzonden is een rijke voedingsbodem voor culturele referenties. Zo handelt de film ‘Se7en’ (David Fincher, 1995) over een seriemoordenaar die de zeven hoofdzonden gebruikt als inspiratie voor een zevental moorden. In alle zeven gevallen is de zonde zelf de oorzaak van de dood van het slachtoffer. Ook in de middeleeuwse schilderkunst waren de zeven hoofdzonden een populair motief voor religieuze afbeeldingen. Een bekend voorbeeld is het schilderij De Zeven Hoofdzonden van Jheronimus Bosch (eind vijftiende eeuw, te zien als illustratie bij dit artikel).
In de katholieke traditie worden twee sacramenten speciaal aanbevolen voor het herstel van de relatie met God. Dit zijn het sacrament van boete en verzoening en de Eucharistie. De vraag hoe deze sacramenten zich tot elkaar verhouden (gezien vanuit de optiek van de verzoening) is niet geheel duidelijk. Ogenschijnlijk is de Eucharistie niet voldoende om doodzonden te vergeven, maar van de andere kant is het niet zo dat het sacrament van boete en verzoening alleen wordt aanbevolen voor hen die doodzonden hebben begaan. Het is dus niet geheel duidelijk of het ontvangen van de Eucharistie de effecten van de dagelijkse zonde geheel ongedaan maakt en hiermee het sacrament van boete en verzoening overbodig maakt. Vanuit de kerk wordt iedere gelovige, ook diegenen die regelmatig de Eucharistie ontvangen, aangeraden om op gezette tijden te biechten. Overigens is wordt door het sacrament van de doop de zonde ook vergeven, maar aangezien dit sacrament slechts eenmalig te ontvangen is, moet het misschien eerder in relatie tot de erfzonde gezien worden.
De zonde die niet zozeer persoonlijk is, maar eerder de imperfectie van de menselijke samenleving aanduidt die tot stand is gekomen door de zonden van de generaties voor ons, wordt dus ook wel erfzonde genoemd. Vanuit de Schrift kennen we het verhaal van de zondeval van Adam, die uit het paradijs werd verbannen omdat hij gegeten had van de boom van de kennis van goed en kwaad. Dit is het prototypische verhaal van de diachrone zonde. Vanwege de zonde van één mens, die willens en wetens inging tegen het bevel van God, ondervonden zijn nakomelingen de nadelige gevolgen. De mens leeft niet meer in het paradijs in het bijzijn van God vanwege deze gebeurtenis. De relatie tussen de mens en God werd blijvend beschadigd. Echter, in het geval van de erfzonde heeft God zelf het initiatief genomen om de relatie met de mensheid te herstellen. Zoals Anselmus uiteen zet in zijn Cur Deus homo was de zonde van Adam te zwaar om door een mens hersteld te kunnen worden. Alleen God was in staat om de gevolgen van de zondeval ongedaan te maken. Maar als God de zonde zomaar zou vergeven zou dit ingaan tegen Zijn perfecte rechtvaardigheid. De enige mogelijkheid om de relatie tussen God en de mensheid te herstellen was de tussenkomst van de Christus, die volledig mens en volledig God is.
De doop is het sacrament waardoor de mens door opname in het mystieke lichaam van Christus deelt in de verlossende werking van het leven, de dood en opstanding van de Christus, en hij dus verlost wordt van de erfzonde. Dit betekent dat de relatie met God hersteld wordt en dat de gelovige de genade van God eens meer mag ontvangen. Dit stelt hem in principe in staat om een leven te leiden dat overeenstemt met het goddelijke wilsbesluit. De doop is echter geen garantie voor een zondeloos leven, en mensen zijn zich maar al te bewust van het feit dat ze gemakkelijk zondigen. Dit was voor sommige mensen in het verleden een reden om de doop zo lang mogelijk uit te stellen en deze bij voorkeur vlak voor het overlijden te ontvangen. Door vlak voor het sterven te worden gedoopt hoopte men er zeker van te zijn direct in de hemel te worden opgenomen. Naarmate mensen zich op steeds vroegere leeftijd lieten dopen werden het sacrament van boete en verzoening en de Eucharistie belangrijker als instrumenten om zondevergeving te bewerkstelligen. Overigens is bijvoorbeeld Origenes van mening dat er nog een tweede soort doop bestaat, namelijk de marteldood. Martelaren, zo redeneerde hij, worden gedoopt in bloed en zodoende worden hun zonden vergeven waardoor zij rechtstreeks in de hemel worden opgenomen.