Met dank aan prof.dr. Henk Schoot
Mariologie is de theologische doordenking van het geloof in Maria, de moeder van Jezus. Deze is gebaseerd op een combinatie van de Schrift als belangrijkste (historische) bron en de kerkelijke traditie. Maria is de belangrijkste heilige in de katholieke kerk. Omdat Maria na zwanger te zijn geraakt van de Heilige Geest het leven schonk aan Christus, de eeuwige Zoon van de Vader en tweede persoon van de heilige Drie-eenheid, wordt zij door de Kerk ‘Moeder van God’ (Theotokos) en ‘altijd maagd’ (Aeiparthenos) genoemd. Met name in de volksdevotie is Maria prominent aanwezig; hier neemt de Mariaverering een belangrijke plaats in. De officiële kerkelijke leer benadrukt dat Maria nooit de plaats van Jezus als Verlosser kan innemen of met hem kan delen, maar dat zij naar Jezus verwijst als de werkelijke Middelaar tussen God en mens. Hoewel ook in de oosters-orthodoxe kerk Mariaverering een grote rol speelt, is in geen andere christelijke kerk de mariologie zo gedetailleerd uitgewerkt als binnen de rooms-katholieke.
De Bijbelse Maria
In het Nieuwe Testament lezen we dat de maagd Maria verloofd was met Jozef, een timmerman, en dat Nazareth hun woonplaats was. Elisabeth, de moeder van Johannes de Doper, was een nicht van Maria. Maria en Jozef woonden nog niet met elkaar samen en hadden nog geen geslachtsgemeenschap gehad toen Maria zwanger werd van de heilige Geest. De engel Gabriël kwam deze bijzondere maagdelijke geboorte aankondigen (de annunciatie) en vertelde aan Maria (aldus het Lucasevangelie) en aan Jozef (aldus Matteüs) dat ze de zoon die Maria zou baren Jezus moesten noemen, wat betekent ‘God redt’, omdat hij zijn volk zou redden en Zoon van God genoemd zou gaan worden (zie Mat. 1,18-25 en Luc. 1,26-38).
De geboorte van Jezus vond volgens de evangeliën plaats in Bethlehem, omdat Jozef en Maria daarheen moesten voor een volkstelling. Na de geboorte van Jezus vluchtten zij enige tijd naar Egypte, om de pasgeboren Jezus te beschermen tegen koning Herodes die hem wilde vermoorden, nadat deze o.a. door de drie magiërs of wijzen over deze ‘koning’ had horen vertellen. Jezus kreeg bij Maria en Jozef een joodse opvoeding en leerde waarschijnlijk ook het beroep van timmerman. Maria wordt in de evangeliën nog enkele keren genoemd in de verhalen over het openbare optreden van Jezus, en volgens het Johannesevangelie was zij bij de dood van Jezus aanwezig.
Hoewel over Maria’s leven weinig bekend is, doen daarover verschillende verhalen de ronde. Zo zouden volgens een oude traditie, die zich baseert op het zgn. proto-evangelie van Jacobus daterend uit de 2e of 3e eeuw, Joachim en Anna haar ouders zijn, maar dit is niet in de Schrift te vinden. Volgens de overlevering heeft Maria, na uit Jeruzalem vertrokken te zijn, haar laatste jaren in de omgeving van Efeze doorgebracht samen met de apostel Johannes, haar aangenomen zoon. Daar zou zij in een huis gestorven zijn waarvan uiterlijk en locatie door de Duitse non
Anna Katharina Emmerick (1774-1824) in detail beschreven werden, naar aanleiding van een visioen dat zij had. In 1881 werden op deze plek inderdaad resten van een huis ontdekt. Het huis werd herbouwd en werd een bekend bedevaartsoord.
Mariadevotie
De Kerk van de eerste eeuwen kende nog nauwelijks Mariaverering. Door de eeuwen heen echter is er in de katholieke (en oosters-orthodoxe) traditie een kleurrijke en gevarieerde Mariadevotie ontstaan. De (toen nog ongedeelde) Kerk kondigde aan het begin van de Middeleeuwen de eerste twee Mariadogma’s af (‘Maria Moeder Gods’ en ‘Maria altijd Maagd’, zie hierover de volgende paragrafen). Gelovigen gingen Maria, mede op basis van het Magnificat in Luc. 1,46-55, als het ‘oerbeeld’ van de verlossing van de mens door Christus zien, in de zin van: de verlossing kwam tot stand door de medewerking van Maria aan Gods heilsplan en daarmee was zij een voorbeeld voor mens en Kerk. Zij werd daarom in de Middeleeuwen (ideaal-)beeld en moeder van de Kerk (typus et mater ecclesiae) genoemd. Het ‘moeder van de Kerk’ bleek vele eeuwen later overigens een niet onomstreden titel: zij werd dan ook niet letterlijk zo in Lumen Gentium, de dogmatische constitutie over de Kerk van het Tweede Vaticaans Concilie, opgenomen (‘beeld van de Kerk’ overigens wel).
Vele gelovigen zoeken troost en bemoediging bij Maria, zoals we dat bv. zien in de vele Mariabedevaartsplaatsen (o.a. Lourdes, Fatima, Medjugorje, en dichter bij huis Kevelaer, Banneux, Beauraing, Heiloo, ’s Hertogenbosch en Maastricht). De ervaring van bemoediging zit mede in de menselijkheid van Maria: God schakelde haar, ondanks dat zij volledig mens was, in voor zijn heilsplan en bestemde haar tot de moeder van zijn Zoon. Maria op haar beurt werkte mee en ontving Christus (God zelf) onvoorwaardelijk. Dit maakt haar tot de grootste heilige en een groot voorbeeld voor de mens. Maria’s menselijkheid en moederlijkheid maakt dat vele gelovigen een troostende nabijheid van haar ervaren. Ook de voormalige paus Johannes Paulus II was bekend om zijn grote Mariadevotie, en geloofde dat zij het was die hem beschermd had bij de aanslag op zijn leven in 1981.
Het belang van Maria in de rooms-katholieke Kerk zien we onder andere terug in de vele Mariafeesten, Maria in de liturgie (Magnificat, Weesgegroet, Angelus, Marialitanie enz.), de aan Maria gewijde kunst en bouwwerken en de vier Mariadogma’s (zie paragraaf hieronder). De officiële kerkelijke leer benadrukt dat Maria nooit de plaats van Jezus als enige Middelaar en Verlosser kan innemen en dat Maria altijd verwijst naar Jezus als de Verlosser en werkelijke Middelaar tussen de mens en God. In de praktijk echter wordt Maria door vele gelovigen als ‘toegankelijker’, ‘nabijer’ of ‘vertrouwder’ dan Jezus beschouwd, waardoor het voor velen gebruikelijk is om Maria aan te roepen, zij het dan als 'voorspreekster bij de Heer’.
Ontwikkeling van de mariologie I
Hoewel de Vroege Kerk nog weinig Mariaverering kende, zien we daar reeds discussies en beschouwingen over het belang van Maria. Zo introduceerde kerkvader Irenaeus van Lyon (ca. 140-202) de titel ‘de nieuwe Eva’ voor Maria. Zijn redenatie was: waar Eva ‘nee’ zei tegen God, zei Maria ‘ja’, waarmee zij Eva’s ongehoorzaamheid rechtzette en aldus de ‘nieuwe Eva’ werd.
In de geloofsbelijdenis van Nicea uit 325 worden met de woorden ‘die ontvangen is van de heilige Geest, geboren uit de Maagd Maria’ de ideeën van de Vroege Kerk en de kerkvaders over Maria samengevat. In deze uitspraak kan men de hele kerkelijke leer over Maria, over haar voorbestemming (het zwanger worden van de Geest, het baren van de Zoon en Verlosser en daarmee het meewerken aan Gods heilsplan), de maagdelijke geboorte en onbevlekte ontvangenis (let op: deze betekenen niet hetzelfde, zie de volgende paragraaf over Mariadogma’s), Maria’s goddelijk moederschap en medewerking aan de verlossing, herkennen.
Vanaf het begin van de 5e eeuw zien we de eerste aan Maria gewijde kerken verrijzen. Tijdens het Concilie van Efeze in 431 wordt Maria voor het eerst officieel ‘Moeder van God’ (Theotokos in het Grieks) genoemd. Dit was een reactie op de leer van Nestorius, die de goddelijkheid van Jezus scheidde van zijn menselijkheid en in lijn daarmee Maria beschouwde als ‘slechts’ de moeder van de menselijke Jezus. Nestorius werd door het Concilie veroordeeld omdat zijn opvatting onvoldoende rekening hield met de eenheid in de persoon van Christus.
Ontwikkeling van de mariologie II
In die allereerste eeuwen van de Middeleeuwen komt ook het dogma ‘Maria altijd Maagd’ tot stand, hoewel dit nooit officieel en in definitieve vorm is afgekondigd. Het was een uitwerking van het geloof van de kerkvaders en de Vroege Kerk in de altijddurende maagdelijkheid van Maria, op basis van het vaste geloof dat God in zijn heilsplan gewild heeft dat zijn Zoon geboren werd uit een blijvend maagdelijke (maagdelijk dus zowel vóór, tijdens als na de geboorte van Jezus) en aan God toegewijde vrouw (vgl. Luc. 1,38 en 48). In de Middeleeuwen komt de Mariaverering tot grote bloei. Er worden vele Mariakerken gebouwd, Mariabeelden en -schilderijen gemaakt, Mariahymnen (zoals het Salve Regina) gecomponeerd, en ook diverse Mariagebeden, zoals het Weesgegroet (Ave Maria), kennen hun oorsprong in deze periode. Ook worden vele Mariafeesten aan de liturgie toegevoegd.
In de Renaissance komt de aan Maria gewijde kunst tot een hoogtepunt met kunstenaars als Fra Angelico, Leonardo da Vinci, Michelangelo, Sandro Botticelli, Jeroen Bosch, Jan van Eyck en Albrecht Dürer.
Met de Reformatie in de 16e eeuw kwam de rooms-katholieke mariologie in vele landen in (West- en Noord-) Europa onder vuur te liggen: protestanten zagen de Mariadevotie als bijgeloof en als een bedreiging voor het geloof in Jezus Christus als enige Verlosser en Middelaar. In diverse inmiddels protestantse landen werd heel wat mariale en andere religieuze kunst vernietigd. De Contrareformatie waarmee de katholieke kerk op de protestantse Reformatie reageert brengt de Mariaverering echter weer tot grote bloei, en zij is in deze periode kleurrijker en gevarieerder dan ooit; vele mariologische geschriften, nieuwe processies, bedevaarten, hymnen en litanieën zien het licht, en de aan Maria gewijde kloosterorden kennen een groot aantal leden.
Ontwikkeling van de mariologie III
In de 17e en 18e eeuw raakten de ideeën van de Verlichting verbreid, met grote gevolgen voor de positie van kerk en geloof. De mariologie raakt aan sommige faculteiten (tijdelijk) in diskrediet en vanaf de 19e eeuw is er zelfs een discussie over de vraag of theologie überhaupt wel aan de universiteit thuishoort. Onder de gelovigen, onder ‘het volk’, blijft Maria echter onveranderd object van grote devotie. Hiervan getuigt ook het groeiend aantal Mariaverschijningen dat vanaf de 19e eeuw gemeld wordt. In 1854 wordt door paus Pius IX het dogma ‘Maria Onbevlekt Ontvangen’ afgekondigd.
Met name de periode na de Franse Revolutie geeft het beeld van een Kerk en een theologie die te maken hebben met een vijandige omgeving. Men grijpt terug op de Middeleeuwen (neo-scholastiek). Het Eerste Vaticaans Concilie (1869-1870) is een concilie dat recente ontwikkelingen afkeurt en de toon zet voor een defensieve houding ten aanzien van ontwikkelingen in wereld en wetenschap. Paus Leo XIII schreef aan het eind van de 19e eeuw maar liefst elf encyclieken over de Rozenkrans, die zo belangrijk is in de Mariadevotie, vanuit de mariologische visie dat Maria de weg wijst naar Jezus.
De 20e eeuw laat een nagenoeg niet-aflatende volksdevotie tot Maria zien, en ook op de hogere niveaus zien we deze grote toewijding: zo kondigt paus Pius XII in 1950 een nieuw Mariadogma af (Maria Tenhemelopneming) en wordt in 1955 het Marianum, de mariologische faculteit van het Vaticaan, opgericht.
Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) veroorzaakt echter een breuk met deze lijn, hoewel gezegd moet worden dat de volksdevotie hieronder uiteindelijk weinig geleden heeft. Nadat in de jaren ’50 zowel de mariale devotie als de mariologie tot een zeker hoogtepunt waren gekomen zien we vanaf de jaren ’60 dat diverse katholieke theologen kritiek beginnen te uiten op de belangrijke rol van Maria c.q. de mariologie in de Kerk. Zij beschouwen deze nogal eens als een barrière voor de oecumene en als vertroebelend voor een helder begrip van essentiële geloofspunten (i.e. de unieke rol van Christus als Verlosser en Middelaar). Tekenend voor deze onenigheid is bv. de omstredenheid van de titel
Mater Ecclesiae (Moeder van de Kerk) die paus Paulus VI tijdens dit concilie voor Maria gebruikte, maar die niet in de constitutie
Lumen Gentium werd opgenomen.
Theologen zijn het er overigens nog steeds niet over eens of de mariologie een op zichzelf staande discipline hoort te zijn of dat zij thuishoort bij de christologie.
De katholieke leer over Maria
De katholieke leer over Maria zien we met name samengevat in de alinea’s 484-511 en ook in de alinea’s 721-726 en 963-972 van de Katechismus van de Katholieke Kerk. Zo lezen we in alinea 487: ‘Wat het katholiek geloof met betrekking tot Maria belijdt, is gebaseerd op hetgeen het belijdt met betrekking tot Christus, maar wat het over Maria leert, verheldert op zijn beurt het geloof in Christus’ en in alinea 511: ‘De maagd Maria heeft 'door een vrije daad van geloof en gehoorzaamheid meegewerkt aan het heil van de mensen'. Zij heeft haar 'ja' uitgesproken 'in naam van heel de mensheid': door haar gehoorzaamheid is zij de nieuwe Eva geworden, moeder van de levenden.’
In de ecclesiologische sectie van de Katechismus wordt Maria’s positie in de Kerk besproken: hier wordt gezegd dat Maria als moeder van Christus ook moeder van de kerk is (KKK 963) en wordt gesproken over de ‘verbondenheid van Maria met haar Zoon in het heilswerk’ (964). Maria wordt vanwege haar ‘ononderbroken, voortdurend moederschap’ en ‘heilbrengende taak’ in de kerk aangeroepen met de titels ‘voorspreekster, helpster, bijstand en middelares’ (969), waarbij benadrukt wordt dat de heilbrengende invloed van Maria volledig steunt op het ene middelaarschap van Christus en daarvan geheel afhankelijk is (970). ‘Maria, zijn moeder en onze moeder, is een en al verwijzing naar Hem: zij 'wijst de weg' (Hodoghitria)’ (2674).
Mariadogma’s
De rooms-katholieke Kerk kent vier zgn. ‘mariale dogma’s’, oftewel dogma’s met betrekking tot Maria. De twee oudste dogma’s behoren tot de ongedeelde Kerk en worden dus niet alleen door de rooms-katholieke Kerk onderschreven. Dit zijn de Maria-dogma’s ‘Maria Moeder Gods’ en ‘Maria altijd Maagd’. Zoals boven reeds vermeld werd Maria door het Concilie van Efeze in 431 voor het eerst formeel ‘Moeder Gods’ (Theotokos in het Grieks) genoemd, als reactie op de leer van Nestorius.
Enige tijd later, o.a. in 442, 553 en 649, volgden uitspraken over Maria’s altijddurende maagdelijkheid, hoewel die eigenlijk nooit officieel en in definitieve vorm als een dogma is afgekondigd. Door veel theologen wordt het ‘Maria altijd Maagd’ echter wel als een dogma beschouwd. Dit ‘tweede Mariadogma’ kwam voort uit de uitwerking van het geloof van de kerkvaders en de Vroege Kerk in de altijddurende maagdelijkheid van Maria, oftewel het geloof dat Maria voor, tijdens en na de geboorte van Jezus Christus haar maagdelijkheid behield.
In de 19e en 20e eeuw werden twee dogma's, die ook al eeuwen onderdeel van de katholieke geloofspraktijk waren, officieel bevestigd. In 1854 werd uiteindelijk, na vele eeuwen discussie, het dogma van Maria’s ‘onbevlekte ontvangenis’ afgekondigd door paus Pius IX. Ten onrechte wordt vaak gedacht dat de leer over de onbevlekte ontvangenis gelijkstaat aan de leer over de maagdelijke geboorte. Met ‘onbevlekt ontvangen’ wordt echter bedoeld dat Maria vrij was van erfzonde. Namelijk, om te verklaren dat een (normaal gesproken zondig) mens de Zoon van God kon voortbrengen was het, naast het geloof in de maagdelijke geboorte - Maria raakte immers zwanger van de Geest zonder geslachtsgemeenschap te hebben gehad met een man -, volgens sommige theologen, onder wie
Johannes Duns Scotus (1266-1308), nodig te geloven dat Maria bij haar geboorte nooit door de erfzonde was besmet zoals ‘normale mensen’ dat wel waren.
In het verlengde van dit dogma kondigde Pius XII in 1950 het dogma af dat Maria met lichaam en ziel in de hemel was opgenomen (Maria Tenhemelopneming); Maria was zonder zonde, en daarom gelooft de Kerk dat haar als eerste mens Gods genade volledig ten deel is gevallen.
De afgelopen decennia is er spake geweest van een groeiende lobby van gelovigen die vragen om de afkondiging van een vijfde mariaal dogma, namelijk dat van ‘Maria Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster’. Een pleitbezorger van dit dogma is o.a. Mgr. Arthur Calkins van de pauselijke Congregatie voor de Geloofsleer en lid van de Internationale Theologencommissie. Ook de heilige Maximiliaan Kolbe (1894-1941) dient hier als bekend pleitbezorger genoemd te worden. Ook paus Johannes Paulus II sprak diverse malen over Maria als Medeverlosseres. De huidige paus, Benedictus XVI, heeft zich echter uitgesproken tegen het gebruik van de titel ‘Medeverlosseres’ voor Maria, evenals tegen een eventueel ‘vijfde en laatste mariale dogma’. Daarin wordt hij gesteund door de grote meerderheid van katholiek theologen.
Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Henk Schoot.