Na zijn priesterwijding in 1879 was Achille Ratti enkele jaren parochiepriester en docent dogmatiek waarna hij benoemd werd als lid van de staf van de Bibliotheca Ambrosiana in Milaan en later van de Vaticaanse bibliotheek. In 1918 kreeg zijn carrière een plotselinge wending: zijn benoeming in dat jaar tot pauselijk legaat voor Litouwen, de Sovjet-Unie en Polen kwam ook voor hem onverwacht. Zijn standplaats werd Warschau en toen Polen na de Eerste Wereldoorlog onafhankelijk werd, volgde zijn benoeming tot nuntius in dat land.
Als nuntius deed hij zijn best om in politiek opzicht neutraal te blijven, maar hij koos wel partij voor de Polen, die zich verdedigden tegen pogingen van de Sovjet-Unie om de Poolse onafhankelijkheid teniet te doen. Toen de Sovjet-troepen Warschau onder de voet dreigden te lopen, weigerde Ratti om de stad te verlaten en was bereid het lot van haar inwoners te delen.
Diezelfde neutraliteit eiste hij van de Poolse geestelijkheid toen in 1921 een referendum werd gehouden over de toekomst van Silezië. De bevolking van dit gebied mocht beslissen of het gebied Duits of Pools zou worden. Poolse geestelijken in Silezië maakten propaganda voor aansluiting bij Polen, maar hun aartsbisschop – een Duitser – verbood dit en Ratti steunde hem. Overigens werd hij ook door de Duitsers van partijdigheid beschuldigd, maar de indruk bleef dat hij pro-Duits was. De Poolse regering wees hem uit en paus Benedictus XV benoemde hem in juni 1921 tot aartsbisschop van Milaan en creëerde hem tot kardinaal: een blijk van grote waardering voor zijn beleid.
In januari 1922 overleed Benedictus XV en na een lang en moeizaam verlopen conclaaf werd Achille Ratti tot paus gekozen. Het college van kardinalen was verdeeld in een groep die de strijd tegen het ‘modernisme’, zoals die was begonnen onder paus Pius X wilde voortzetten en een meer liberale groep. Uiteindelijk was Ratti voor beide groepen aanvaardbaar. Hij nam de naam ‘Pius’ aan, de naam van de twee pausen uit zijn jeugd.
In hetzelfde jaar nam Mussolini de macht in Italië over. Hij probeerde tot een vergelijk te komen met de rooms-katholieke Kerk en Pius XI zag daardoor kans om een eind te maken aan de ‘Romeinse kwestie’. De pausen hadden zich nooit neergelegd het verdwijnen van de soevereiniteit van de paus als staatshoofd van de Kerkelijke Staat. In 1929 werd deze kwestie geregeld. Vaticaanstad werd een onafhankelijke staat, het katholicisme werd de officiële godsdienst in Italië en de Kerk ontving compensatie voor het verlies van de bezittingen van de Kerkelijke Staat.
Daar stond tegenover dat de Kerk en de katholieke organisaties in Italië zich van inmenging in de politiek moesten onthouden. Hiermee gaf de Kerk de mogelijkheid op om oppositie te voeren tegen het fascistische regime van Mussolini. Toen in 1936 in Spanje de burgeroorlog was uitgebroken waarbij de rooms-katholieke kerk vooral te lijden had van de linkse opstandelingen versterkte dit de overtuiging van Pius XI dat het socialisme en vooral het communisme het grootste gevaar vormden voor de Kerk.
Maar ook deze angst voor het communisme sloot niet uit dat Pius in principe bereid was om tot een vergelijk te komen met een communistisch regime. Het streven van de paus was er namelijk op gericht om de Kerk een zo groot mogelijke autonomie te geven, onder welk regime dan ook – democratisch of niet. Even zijn er zelfs onderhandelingen geweest over een mogelijk concordaat met de Sovjet-Unie maar die liepen op niets uit.
Het concordaat met Nazi-Duitsland werd echter al enkele maanden na de machtsovername van Hitler in 1933 gesloten. De Kerk dacht hiermee haar positie in Duitsland, net als in Italië, te hebben versterkt en Hitler beschouwde het als een erkenning door de Kerk van zijn regime.
Die vrijheid van de rooms-katholieke Kerk in Duitsland bleek een illusie. De nazi’s hielden zich niet aan het concordaat. Tegen het einde van zijn pontificaat begon Pius XI zich steeds sterker tegen totalitaire regimes te keren.
In maart 1937 verschenen zijn encycliek Divini Redemptoris tegen het communisme en Mit brennender Sorge waarin hij de schending van het concordaat met de Duitse bewind hekelde. Ook veroordeelde hij de verheerlijking van het ‘Germaanse ras’.
In 1972 werd in de archieven van het Vaticaan het concept gevonden van een encycliek waarin Pius XI zich nog sterker tegen nationalisme, racisme en nu ook expliciet tegen antisemitisme uitsprak. Pius overleed echter voordat de encycliek kon worden gepubliceerd.
De encycliek van Pius XI over racisme en antisemitisme die nooit is verschenen, heeft de afgelopen jaren veel aandacht opgeleverd van onderzoekers. Ze speelt een grote rol in de discussie over de houding die Pius XI en zijn opvolger Pius XII aannamen tegen het nationaal-socialisme en de holocaust. Eugenio Pacelli, de latere paus Pius XII was staatssecretaris onder Pius XI en zijn belangrijkste medewerker. De publicatie die de encycliek weer onder de aandacht bracht, heeft zelfs als ondertitel ‘Een gemiste kans van de Kerk tegenover het antisemitisme’.
Een van de grote vragen is waarom Pius XII de tekst van zijn voorganger niet heeft overgenomen. De onderzoekers Passelecq en Suchecky die de tekst van de encycliek opnieuw hebben ontdekt en geanalyseerd wijzen in de richting van de toenmalige generaal-overste van de jezuïeten, Vladimir Ledochowski, die een sterkere afwijzing van het communisme dan van het nationaal-socialisme voorstond. Hij zou zijn macht hebben aangewend om de publicatie van de encycliek te verhinderen.
Ook wijzen er vingers in de richting van Pius XII. Het is bekend dat hij van mening verschilde met Pius XI over de manier waarop de nationaal-socialisten moesten worden benaderd. Terwijl Pius XI door de jaren heen steeds feller tegen de nazi’s uitvoer, zag Pacelli – Pius XII – dat dit niets uithaalde en dat een diplomatieke benadering effectiever zou zijn. Daarom zou hij de publicatie van de encycliek hebben tegengehouden.
Het is de vraag of de publicatie van de encycliek de holocaust had kunnen voorkomen. Zo veel respect voor de paus hadden de nazi’s niet.
In 2006 werden alle archieven van het pontificaat van Pius XI voor onderzoekers geopend. Nog meer werd duidelijk dat de vraag hoe om te gaan met het racisme van de nationaal-socialisme vanaf het begin van de jaren twintig al intensieve discussies opleverde binnen het Vaticaan. De kwestie werd in de top van de Kerk dus bepaald niet genegeerd.
Uit recent onderzoek op grond van deze archieven blijkt dat niet de nationaal-socialistische beweging van Hitler, maar het fascistische regime van Mussolini de meeste aandacht kreeg. Dat is logisch want Mussolini kwam in hetzelfde jaar aan de macht als waarin Pius XI paus werd. Vanaf 1936 waren de ogen van het Vaticaan – en eigenlijk van de hele wereld — gericht op de burgeroorlog in Spanje.
Pius XI en zijn staatssecretaris Pacelli legden zich neer bij het feit dat de nazi’s in Duitsland aan de macht waren. Het concordaat dat de Kerk sloot met nazi-Duitsland was geen resultaat van enige vorm van sympathie voor de nationaal-socialisten. Maar ook nadat prominente joden, onder wie Edith Stein een beroep op de paus deden om de toenemende vervolging van de joden te veroordelen, zweeg Pius XI. Hij durfde het delicate evenwicht tussen de Kerk in Duitsland en het nazi-regime niet te verstoren. Ook hieruit blijkt de grote invloed die Pacelli op Pius XI had.
De Duitse historicus Hubert Wolf constateerde op grond van het onderzoek van de openbaar gemaakte archieven dat er in het Vaticaan veel afschuw was over fascisme en nationaal-socialisme maar dat de diplomatie het won van het uitdragen van de leer van de Kerk.