Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Alexis Szejnoga
Dossiers » Genesis, het boek » niet-wetenschappelijke artikelen » Evert van den Berg, God en goden in Genesis

Evert van den Berg, God en goden in Genesis

Evert van den Berg, God en goden in Genesis, in: Interpretatie 18,6 (2010), p. 23-25

Margetekst
Evert van den Berg gaat in het spoor van Ellen van Wolde verder, waar zij het 'ons' in Genesis 1:26 polytheistisch opvat. Hij vraagt aandacht voor het verschil in vorm: ’ĕlohîm of ha-’ĕlohîm, hetgeen ook zou duiden op verschil in betekenis: god/God of de goden. In dit licht wordt een drietal Genesisteksten besproken.

Eerste twee alinea's
'In het begin schiep God de hemel en de aarde’. Of ‘In het begin toen God de hemel en de aarde schiep …’ Of is het scheidde in plaats van schiep? Over de juiste vertaling van de eerste zinnen van de bijbel is de afgelopen tijd een en ander te doen geweest door de inaugurele rede van Ellen van Wolde in Nijmegen.
Veel minder aandacht is uitgegaan naar haar exegese van Genesis 1:26, ‘Laten we mensen maken naar ons beeld.’ Volgens Van Wolde moeten we hier denken aan God, die tot zijn soortgenoten spreekt, van wie hij de primus inter pares is. Wat ze betoogt, is dat we hier met een polytheïstisch wereldbeeld te maken hebben. Er zijn veel goden, van wie de god van Israël, die in Genesis 1 als’ ĕlohîm wordt aangeduid, de hoogste is. In deze bijdrage wil ik dit spoor wat verder volgen om te zien tot welke inzichten het ons kan brengen.

De gedachte dat het Oude Testament nog niet overal aan het polytheïsme ontstegen is, is niet nieuw. Bekend in dit verband is Psalm 82:1. God (ĕlohîm) neemt plaats in de vergadering van El, hij spreekt recht te midden van de goden (ha-’ĕlohîm). Deze psalm maakt deel uit van het zogeheten elohistisch psalter, dat Psalm 42-83 omvat. In deze psalmen wordt bij voorkeur de aanduiding’ĕlohîm gebruikt, waar in de rest van de psalmen vooral sprake is van JHWH. Daarom is het niet onmogelijk dat het oorspronkelijk JHWH is geweest die in de vergadering van El, de oppergod, stond en dat zijn naam evenals in Psalm 53 – men vergelijke deze met de verder identieke Psalm 14 - door ’ĕlohîm is vervangen. Al in het Oude Testament wordt El overigens geïdentificeerd met JHWH. Op het verschil tussen ’ĕlohîm met en zonder lidwoord ha kom ik hierna terug. Ook Deuteronomium 32:8-9 wijst in deze richting, maar dan moeten we verder kijken dan de Hebreeuwse tekst zoals die ons door de masoreten, de joodse geleerden die tussen 800 en 1000 de definitieve Hebreeuwse tekst van de Tenach hebben vastgesteld, is overgeleverd. Die luidt - in vertaling - namelijk: 'Toen de Allerhoogste de naties [hun land] deed beërven en de mensenzonen ieder hun deel gaf, bepaalde hij de grenzen voor alle volkeren naar het aantal van de zonen van Israël, want voor JHWH gold dat volk als het zijne, Jakob was het deel dat hij zichzelf toemat.'
 


Bron: Interpretatie, met dank aan Nico Riemersma.