Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Nouvelle Théologie » introductie » Nouvelle théologie: een sacramentele benadering van de werkelijkheid

Nouvelle théologie: een sacramentele benadering van de werkelijkheid

Door prof.dr. Hans Boersma 
 
Vanaf de late 19e eeuw had de neothomistische scholastiek het katholieke theologische landschap bepaald. Deze neoscholastiek baseerde zich op het denken van Thomas van Aquino (1224/25-1274), maar misschien nog wel meer op de latere interpretaties van en commentaren op Thomas van Aquino door Thomas Cajetanus, en - iets later in de 16e eeuw - die van Luis Suarez en Domingo Bañez. Cajetanus en consorten - en in hun voetspoor de neothomistische scholastici - geloofden de theologie van Thomas trouw te zijn door vast te houden aan een strikte scheiding tussen God en mens, tussen ‘Bovennatuur’ en ‘gewone natuur’. De gedachte hierachter was: de mens kan door zijn rationele vermogens de praeambula fidei (de vooronderstellingen van het geloof of de Godsbewijzen) kennen, die hem ontvankelijk en geschikt maken voor de strikt van boven/van buitenaf komende goddelijke openbaring zoals die door de Kerk verkondigd wordt. Eenvoudig gezegd: met natuurlijke, rationele argumenten maken we het geloof aannemelijk, maar God geeft zijn genade op een volstrekt bovennatuurlijke manier, en is deze genade op geen enkele manier aan de mens verschuldigd. Dit impliceert dat het verlangen naar God niet van nature in de mens aanwezig is, maar alleen kan ontstaan als een genadegave van God aan de gelovige, die gehoorzaam antwoordt op Gods uitnodiging. 
 
De theologen die bekend zijn geworden onder de noemer nouvelle théologie – theologen uit het midden van de 20e eeuw zoals Henri de Lubac, Hans Urs von Balthasar, Henri Bouillard, Jean Daniélou, Yves Congar en Marie-Dominique Chenu – stelden dat dit strikt extrinsieke (dat wil zeggen: van buitenaf komende en op zichzelf staande) karakter van de ‘bovennatuur’ zoals gepredikt door het neothomisme een misinterpretatie van Thomas was en - veel ernstiger nog - voor een breuk tussen de theologie en het geleefde leven zorgde. Zij benadrukten de sacramentele aanwezigheid van de bovennatuurlijke, goddelijke genade in de natuurlijke werkelijkheid. Zij waren ervan overtuigd dat theologie verbonden moest zijn met de ervaringen van mensen in het dagelijks leven. Theologie kon volgens hen alleen een rol van betekenis spelen in het leven van mensen als zij uitgaat van een verbondenheid tussen natuur en bovennatuur. De (her)verbinding van natuur en bovennatuur lag daarom in het hart van hun theologie.
 
De ‘nouvelle theologen’ waren ervan overtuigd dat God de mens heeft geschapen met een georiënteerdheid op het bovennatuurlijke, en dat het bovennatuurlijke dus niet eenzijdig ‘van bovenaf’ komt; de mens kan volgens hen ook vanuit zichzelf - ‘van nature’ - naar God reiken. Volgens hen was deze idee van een natuurlijk Godsverlangen ook aanwezig bij Thomas. Het scheiden van natuur en bovennatuur maakte in hun ogen de natuur – en daarmee ook het dagelijks leven van mensen - tot een autonome en op zichzelf staande wereld, waar theologie en geloof van losgekoppeld worden en los van komen te staan. Volgens de nouvelle theologen bevestigde het neothomisme op deze manier, ironisch genoeg, de moderne idee van de autonomie van de natuur en het Verlichtingsgeloof in menselijke vooruitgang binnen die onafhankelijke wereld van de natuur. Ironisch, gezien het wantrouwen van de neothomisten jegens dit Verlichtingsdenken en de secularisering die daarmee gepaard ging.

Terugkeer naar het mysterie

De nouvelle théologie wilde natuur en bovennatuur weer met elkaar verbinden, om zo de breuk tussen theologie en leven te overwinnen. Alleen dan konden theologie en geloof een rol van betekenis spelen in de hedendaagse samenleving. Gevolg van deze wens om natuur en bovennatuur weer met elkaar te verbinden, was een sterk christologische focus. Hans Urs von Balthasar (1905-1988) gebruikte het beeld van een zandloper waarvan de twee communicerende delen (God en mens) bij elkaar komen in het smalle middengedeelte (Jezus Christus). De openbaring is primair, bovennatuurlijk van karakter en komt van boven, terwijl tegelijkertijd de bovennatuurlijke openbaring door Christus het mogelijk maakt om de zandloper om te keren en ook de natuur haar bijdrage te laten leveren, in en door Christus. 
 
Volgens de nouvelle théologie was het doel van de theologie om door te dringen in de verborgen diepten van het mysterie. Een focus op het mysterie vereiste voor de theologie een terugkeer naar een patristische en middeleeuwse denkwijze die sacramenteel van karakter was geweest. Vanwege deze terugkeer naar de bronnen wordt de nouvelle théologie ook wel ‘ressourcement-theologie’ genoemd. De theologen die we tot de nouvelle théologie of ressourcement-theologie kunnen rekenen, pleitten voor een vernieuwing van de katholieke theologie door terug te gaan naar de bronnen ervan. Mysterium – een term die soms als identiek aan het materiële sacramentum werd beschouwd en soms als daaraan voorbij wijzend, naar de spirituele realiteit – had in de vroege kerkelijke traditie centraal gestaan. De nouvelle théologie wilde het mysterie herontdekken als een centrale theologische categorie, die zou bijdragen aan een sacramentele ontologie: een terugkeer naar het mysterie door een sacramentele re-integratie van natuur en bovennatuur, uitgaande van de sacramentele aanwezigheid van de bovennatuurlijke, goddelijke genade in de natuurlijke werkelijkheid. Analoog daaraan noemde kerkvader Augustinus de Bijbel dan ook het ‘geschrift van mysteriën’ en de Bijbelboeken de ‘boeken van de goddelijke sacramenten’. In de discussie over het mysterie van de Eucharistie stelde Henri de Lubac (1896-1991) dat de term ‘mysterie’ voor de kerkvaders en de middeleeuwse theologen zowel dynamiek als synthese inhield. ‘Mysterie’ focust dan niet op het teken of op de verborgen werkelijkheid waarnaar dit teken verwijst, maar op beide tegelijkertijd: op hun wederzijdse relatie, samensmelting en hoe zij in elkaar overgaan en elkaar doordringen. De Lubac verweet de neothomisten hun eenzijdige nadruk op de Eucharistie als ‘werkelijke aanwezigheid’, ten koste van het Kerk-Eucharistie-mysterie.
 
Voor de theologen van de nouvelle théologie met hun sacramentele ontologie functioneerde de relatie tussen het sacramentele teken (signum) en de werkelijkheid (res) van het mysterie als sleutel tot het begrijpen van zaken als de relatie tussen natuur en bovennatuur, de historische en spirituele betekenis van de Schrift, seculiere geschiedenis en heilsgeschiedenis, en het eucharistische karakter van de Kerk. Het doel van de theologie was om door te dringen in het mysterie van de sacramentele realiteit. Voor de nouvelle théologie diende de historische realiteit van de wereld der natuurverschijnselen als een van Godswege aangewezen sacramentele weg naar het eeuwige goddelijke mysterie. Het elkaar doordringen (‘interpenetreren’) van signum en res betekende dat de externe, tijdelijke verschijningsvormen de spirituele, eeuwige realiteiten waar zij voor staan en waarnaar zij verwijzen reeds bevatten. De sacramentele interpenetratie van teken en werkelijkheid kon ook worden toegepast op de relatie tussen natuur en bovennatuur: voor de nouvelle theologen was de natuur van zichzelf uit georiënteerd op God omdat God de natuurlijke wereld zó had geschapen dat deze ten diepste het stempel van zijn goddelijke oorsprong en doel droeg. De scheppingsorde – en de menselijke geest in het bijzonder – vertegenwoordigen aldus op sacramentele wijze de bovennatuurlijke werkelijkheid van het mysterie van God.

Terugkeer naar de bronnen

Door te spreken over de ‘sacramentele ontologie’ als de sleutel tot het begrijpen van de nouvelle théologie wordt wellicht onterecht de indruk gewekt dat deze theologen een duidelijk te onderscheiden denkschool vormden met een scherp afgebakend systeem van theologische overtuigingen. De termen ‘nouvelle théologie’ en ‘ressourcement-theologie’ suggereren misschien meer samenhang en unanimiteit dan de geschiedenis rechtvaardigt. De nouvelle théologie was er niet op uit om een nieuwe denkschool te starten, maar zocht een alternatief voor de in die tijd dominante intellectualistische benadering van het neothomisme. Hun project van ressourcement, terugkeer naar de bronnen, stoelde op de overtuiging dat de levende traditie van de Kerk alle voorwaarden en parameters voor de ontwikkeling van de leer in zich droeg. 
 
We moeten bovendien in gedachten houden dat de benaming ‘nouvelle théologie’ niet door de stroming zelf was gekozen. De naam werd voor het eerst gebruikt als een negatieve kwalificatie, door critici als Réginald Garrigou-Lagrange, die het neothomistische systeem ten stelligste bleven verdedigen. Veel ressourcement-theologen hadden hun bedenkingen bij de benaming ‘nouvelle théologie’: hun doel om terug te keren naar de bronnen maakte hun theologie niet tot een nieuwe theologie, en evenmin wilden zij een nieuwe, aparte theologische stroming beginnen. Nouvelle théologie staat daarom niet zozeer voor een denkschool als wel voor een gedeelde gevoeligheid voor de sacramentele aanwezigheid van de bovennatuurlijke, goddelijke genade in de natuurlijke werkelijkheid; een gedeelde sacramentele ontologie.

Belangrijke vertegenwoordigers van de Nouvelle Théologie

De sacramentele ontologie van de nouvelle théologie was in wezen een poging om de relatie tussen natuur en bovennatuur opnieuw te doordenken. Henri de Lubac en Henri Bouillard (1908-1981) bouwden voort op de neoplatoonse traditie om het besef van het mysterie terug te brengen. Beiden legde de nadruk op de ‘opwaartse’ richting van de natuurlijke wereld, die reikte en wees naar de bovennatuurlijke wereld. De Lubac poogde met zijn nadruk op het natuurlijk Godsverlangen – het natuurlijke, aangeboren verlangen om God te aanschouwen – en zijn verzet tegen de idee van ‘natura pura’ (een op zichzelf staande natuurlijke werkelijkheid) het neothomistische dualisme tussen natuur en het bovennatuurlijke te overwinnen (zie o.a. zijn boek Surnaturel, dat in 1946 een schok teweegbracht). Hij wilde het mysterie dat de kern van elk mens vormt, terugvinden. Voor De Lubac gold de menselijke geest, met haar natuurlijk Godsverlangen, als sacramenteel mysterie en voor Bouillard waren het de waarheidsclaims, en de taal in haar algemeenheid, die de menselijke werkelijkheid in het mysterie van God konden ‘trekken’. 
 
Van de ressourcement-theologen waren het vooral Hans Urs von Balthasar en Marie-Dominique Chenu (1895-1990) die de nadruk legden op de goedheid van de schepping. Hun sacramentele benadering focuste op de Incarnatie en daarmee op de genade die van Godswege ‘naar beneden’ komt. Omdat Von Balthasar en Chenu, meer dan De Lubac en Bouillard, de nadruk legden op de relatieve autonomie van de scheppingsorde, benaderden zij het sacramentele karakter van de werkelijkheid vanuit een andere hoek. Terwijl De Lubac en Bouillard de opwaartse beweging van het goddelijke benadrukten, focusten Von Balthasar en Chenu met hun incarnatorische benadering op de goddelijke afdaling in de geschapen werkelijkheid van tijd en ruimte. 
 
De ressourcement ofwel de herontdekking van de premoderne exegesevormen in het denken van Henri de Lubac en Jean Daniélou (1905-1974) stoelde op een sacramenteel begrip van de Schrift. De Lubac en Daniélou waren ervan overtuigd dat de historische gebeurtenissen op het gebied van verlossing die in de Schrift worden weergegeven een diepere spirituele betekenislaag hebben. Net zoals natuur en bovennatuur niet twee van elkaar gescheiden werelden zijn, is deze spirituele interpretatie niet slechts een op zichzelf staande toevoeging aan een historisch verhaal met een historisch bepaalde betekenis van de tekst. Beide jezuïeten beschouwden - ondanks hun onderlinge accentverschillen - teksten van het Oude Testament als sacramenten die, voorbij zichzelf, verwezen naar hun vervulling in het Nieuwe Testament en in Jezus Christus.
 
In tegenstelling tot de neothomistische scholastiek beschouwden de nouvelle theologen de geschiedenis als een categorie met theologische betekenis. Hun sacramentele ontologie deed hun deze betekenis toekennen. Jean Daniélou beschouwde de relatie tussen de kosmische en de christelijke openbaring, de seculiere geschiedenis en de heilsgeschiedenis, en de wereldse en hemelse ‘steden’ als sacramenteel van karakter. Christelijke openbaring, heilsgeschiedenis en de hemelse stad zijn dan het uiteindelijke doel of de sacramentele werkelijkheid waarnaar de hele geschiedenis verwijst. 
 
De ressourcement-theologen verschilden met name van de neothomisten wat betreft hun ideeën over de ontwikkeling van de leer. De scholastieke theologie poogde God te kennen door middel van rationele denkprocessen en op intellectualistische wijze. Op deze wijze diende dan ook de leer ontwikkeld te worden. De nouvelle theologen bepleitten echter een terugkeer naar het mysterie, zoals bij de kerkvaders en de middeleeuwse theologen te zien was. Ze waren in staat om de continuïteit van de leer (het verticale element in de ontwikkeling van de leer) te combineren met historische ontwikkeling (het horizontale element), omdat zij de ontwikkeling van de leer als de uitwerking van de Incarnatie beschouwden. 
 
Henri de Lubac en Yves Congar (1904-1995) ontwikkelden een ecclesiologie die sacramenteel van karakter was en die de eucharistische ecclesiologie van Vaticanum II en de periode daarna vormgaf. De Lubac benadrukte de wederkerige relatie tussen Eucharistie en Kerk. Enerzijds maakt de Eucharistie de Kerk: het eucharistisch lichaam beoogt de eenwording van het kerkelijk lichaam. Anderzijds maakt de Kerk ook de Eucharistie, in de zin dat de Eucharistie opgedragen wordt door kerkelijke ambtsbekleders. De Lubac argumenteerde dat de Kerk zelf sacrament was van de aanwezigheid van Christus. Hij was ervan overtuigd dat Christus op sacramentele wijze in de wereld aanwezig was door de Kerk, en dat met dat inzicht de neoscholastieke scheiding van natuur en bovennatuur te boven was gekomen.
 
Yves Congars benadering lijkt op die van De Lubac. Hij maakt een onderscheid tussen de Kerk als structuur of instituut en de Kerk als leven of gemeenschap, en stelt dat tussen deze twee een sacramentele relatie bestaat. Congar beschouwt de structuur van de Kerk als het sacrament (sacramentum) dat als middel dient om het leven tot de werkelijkheid (res) van de Kerk te maken. Waar de neoscholastieke ecclesiologie had gefocust op de structuur van de Kerk, geloofde Congar dat het tijd was om aandacht te besteden aan het leven van de Kerk en de sacramentele realiteit die de Kerk is. 
 
De Lubac en Congar legden verschillende ecclesiologische accenten, maar beiden wilden de sacramentele benadering van de Kerk (het beschouwen van de Kerk zelf als sacrament) herstellen door niet alleen aandacht te besteden aan het volgens de regels uitvoeren van het sacrament (sacramentum), maar ook aan het mysterie van de beoogde werkelijkheid (res): de eenheid van de Kerk in Christus.

Tot slot

Door de nouvelle théologie te beschouwen als een theologische stroming die op zoek was naar een sacramentele ontologie, wordt het mogelijk om bepaalde karakteristieken van deze stroming te beschrijven. Misschien wel het belangrijkste kenmerk van de stroming is haar ressourcement, haar terugkeer naar de bronnen. De monografie-serie ‘Théologie’, de heruitgaven van de kerkvaders in de serie ‘Sources chrétiennes’ en de nieuwe lezingen van Thomas Aquinas waren bedoeld als tegengeluid voor de neothomistische intellectualistische traditie en als pogingen om binnen de Grote Traditie bronnen te vinden voor een terugkeer naar het mysterie. Voor de ressourcement-theologen leverden de kerkvaders niet alleen het positieve historische bewijs voor de kerkelijke leer, maar waren zij vooral theologen met hun eigen, bijzondere plaats binnen de ontwikkeling van de leer; theologen wier sacramentele benadering van de werkelijkheid hen nog steeds tot vruchtbare gesprekspartners maakte. 
 
De spirituele interpretatie van de Schrift was wellicht de belangrijkste praktijk die de ressourcement-theologen – in het bijzonder De Lubac en Daniélou - van de kerkvaders overnamen. De kerkvaders wilden doordringen in het mysterie van de tekst door haar als sacramenteel te beschouwen. De nouvelle theologen beoogden een terugkeer naar de bronnen van de Schrift om de Bijbel haar centrale plaats binnen de theologische praktijk terug te geven. Hun manier van Bijbeluitleg zouden we ook een ‘sacramentele hermeneutiek’ kunnen noemen. 
 
De nouvelle theologen maakten duidelijk dat het hun om veel meer te doen was dan een vertaalslag naar of aanpassing aan de hedendaagse cultuur. Meer dan wat ook waren zij geïnteresseerd in een sacramentele re-integratie van historische en spirituele interpretatieniveaus en daarmee in het opnieuw doordenken van de relatie tussen natuur en bovennatuur, tussen mens en God.
 
Bovenstaand artikel is gebaseerd op onderstaand boek en artikel van Hans Boersma:
Hans Boersma, Nouvelle Théologie and Sacramental Ontology: A Return to Mystery, Oxford: Oxford University Press, 2009. 
Hans Boersma, ‘Nature and the Supernatural in la nouvelle théologie: The Recovery of a Sacramental Mindset’, in: New Blackfriars 93 (2012), pp. 34-46.


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Hans Boersma.
Externe link: Nouvelle Théologie and Sacramental Ontology: A Return to Mystery