Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Frank Bosman
Dossiers » Soskice, Janet Martin » introductie » Wie is Janet Martin Soskice?

Wie is Janet Martin Soskice?

De theologe Janet Martin Soskice werd in 1951 geboren in een gegoede Canadese familie. Op latere leeftijd bekeerde zij zich tot het rooms-katholicisme. Ze is vooral bekend onder vakgenoten en schreef geen grote systematisch-theologische werken. Haar oeuvre is klein en volgens sommigen ‘fragmentarisch’. Ook haar wetenschappelijke carrière volgde niet de gebaande paden. Zo werd ze pas in 2009 hoogleraar (Professor of Philosophical Theology), maar dan wel direct aan het prestigieuze Cambridge. Ze doceert ook aan de Gregoriaanse Universiteit in Rome, een instelling die binnen de Rooms-Katholieke Kerk een bijzondere status heeft. Ze is gehuwd met de schilder Oliver Soskice, en samen geven zij ook lezingen en schrijven ze over de interactie tussen religie en kunst. Soskice is het meest bekend om haar congresbijdragen, zowel als spreker als gast. Ze staat bekend om haar scherpe verstand, enorme kennis en observaties die getuigen van een grote diepzinnigheid. Haar belangrijkste theologisch project betreft de Godstaal, dat wil zeggen, over de vraag hoe we over God kunnen spreken in deze tijd. In haar oeuvre grijpt ze terug op haar eigen ervaringen als vrouw, die ze vruchtbaar wil maken voor de theologie. Daardoor wil ze nog wel eens geclassificeerd worden als een ‘feministisch’ theoloog, maar tegelijkertijd is ze behoorlijk kritisch op haar ‘collega’s’.   

Religieuze taal

De twee belangrijkste boeken die zij, naast diverse essays en dergelijke,  geschreven heeft, zijn Metaphor and Religious Language uit 1985 en The Kindness of God uit 2007. Door een gedetailleerde bespreking van deze twee boeken kan een goed zicht op haar theologische stellingen worden verkregen.

Metaphor and Religious Language wordt hoog gewaardeerd door collega-theologen en wordt wel beschouwd als het belangrijkste boek dat in de Angelsaksische wereld verschenen is over het onderwerp ‘religieuze taal’ sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw. Geen enkel ander boek heeft op dezelfde fundamentele wijze deze plek kunnen innemen.

Soskice staat met haar theologie en met dit boek in de traditie van de (Angelsaksische) analytische filosofie, bekend van onder anderen de bekende filosoof Wittgenstein. Soskice en haar collega-‘analytici’ beginnen hun theorievorming bij de analyse van ‘gewone’ taal. Soskice neemt dit uitgangspunt erg serieus. In tegenstelling tot andere analytische filosofen en theologen zijn en blijven haar teksten toegankelijk en begrijpelijk, en put zij rijkelijk uit ervaringen uit haar eigen leven die ze op smakelijke wijze weet te verwerken in haar theologische teksten. Soskice sluit in haar theologisch denken over het wezen van de religieuze taal nauw aan bij voorbeelden uit het dagelijks en bijbels taalgebruik.

Problemen

Het traditionele probleem van het menselijk spreken over God is dat de transcendente, goddelijke werkelijkheid zich heel moeilijk laat vatten in de immanente, menselijke woorden van alledag. Natuurlijk kun je een bepaald theologisch jargon ontwikkelen, maar ook dat jargon blijft gebrekkig en heeft als gevaar dat het te ver af komt te staan van de spirituele ervaringen van ‘gewone’ gelovigen. Denk aan een begrip als ‘alomtegenwoordigheid’, een begrip dat vaak gebruikt wordt om over God (de Vader) te spreken. Om ‘tegenwoordig te zijn’ moet je bijvoorbeeld (menselijk gezien) een lichaam hebben om ‘er te zijn’. Maar God heeft geen lichaam, dus kan Hij dan wel ergens zijn? En als God wel een lichaam heeft, hoe kan dat lichaam dan overal tegelijk zijn? En zo gaat het met al dit soort woorden als ‘goedheid’, ‘macht’, ‘wijsheid’, enzovoorts.

Hoe dan wel?

Dit probleem is al zo oud als de theologie zelf. En ook de moderne theologie heeft moeite om ‘goed’ over de goddelijke realiteit te spreken. Een veel gebruikte ‘oplossing’ binnen de theologie is descriptivisme. De theoloog zegt dan niet zozeer zelf iets over God, maar gaat na hoe andere theologen, heiligen en mystici over God hebben gesproken. Daarmee houdt de theoloog zijn of haar handen (of eigenlijk woorden) ‘schoon’.

Analogie

Diverse theologen, zoals bijvoorbeeld Thomas van Aquino, hebben met dit probleem geworsteld en er een oplossing voor voorgesteld. Thomas stelt bijvoorbeeld het idee van de analogie voor. Men gebruikt dan de ene term om iets anders te beschrijven. Thomas onderscheidt analogie van proportie, van attributie en de combinatie van die twee. Een voorbeeld van analogie van proportie is bijvoorbeeld: de PvdA, de brandweerman en mijn haren zijn alle drie ‘rood’, hoewel het woord ‘rood’ in alle drie de gevallen op iets anders slaat. Een voorbeeld van de analogie van attributie is: ik ben gezond, de berglucht is gezond en mijn bloed is gezond. In het eerste geval zegt ‘gezond’ iets over mijn zijn, in het tweede geval dat de berglucht gezondheid veroorzaakt als ik hem inadem, en in het derde geval is mijn bloed een teken van mijn algemene gezondheid. Zo kunnen menselijke begrippen worden gebruikt om over God te spreken, terwijl tegelijkertijd duidelijk blijft dat er ook een wereld van verschil is.

Metafoor

Een andere oplossing die wordt aangedragen in het theologische debat over de (on)mogelijkheid van religieuze taal, is de metafoor. Bijvoorbeeld: God is mijn rots. Daarmee wordt bedoeld dat God in zijn betrouwbaarheid is als een rots. Hoewel theologen er over het algemeen de voorkeur aan geven om analoog over God te spreken en de metafoor door velen niet echt serieus genomen wordt (Thomas sprak van een ‘versiering’ van ons taalgebruik), komt bij Janet Soskice de metafoor centraal te staan, geheel in lijn met de nieuwe metafoortheorie. Max Black, George Lakoff en Mark Johnson hebben in de afgelopen eeuw met succes geargumenteerd dat ons hele taalgebruik doortrokken is van metaforen, zelfs bij zogenaamd ‘letterlijk taalgebruik’. Deze theoretici betogen, met een feitelijk beroep op de ideeënleer van Plato, dat elk woord een abstraherende metafoor is. Zowel een Chihuahua als een Deense Dog heten ‘hond’, maar de verschillen zijn evident.

Ook in de natuurwetenschappen spelen metaforen, in de vorm van modellen, een belangrijke rol. Als wetenschappers nadenken over ingewikkelde zaken als moleculen en zwarte gaten gebruiken ze daarvoor modellen. Een ‘zwart gat’ is geen gat waar je doorheen kan vallen, maar toch wordt deze term (metafoor) gebruikt omdat je anders nergens meer over kunt spreken, doch slechts in ingewikkelde wiskundige formules (zoals eerder het geval bij religieus taalgebruik).

Het probleem met metaforen of modellen, zowel in de natuurkunde als in de theologie, is dat ze kunnen ontsporen en verwarren. Dat laatste gebeurt als de gerepresenteerde werkelijkheid van het model wordt verwisseld met de werkelijkheid zelf. Dan is het Belgische Atomium geen representatie meer van een model, maar het atoom zelf. En een werkelijk atoom ziet er niet uit als het Atomium. En zo zijn er talloze voorbeelden.

Ontdekken

Metaforen en modellen hebben een cognitieve inhoud en daarnaast ook een ontdekkende functie. Ze helpen de mens nieuwe aspecten van de werkelijkheid te zien die daarvoor onzichtbaar waren. Ze roepen als het ware een overschot aan betekenissen op. Tegelijkertijd verhullen ze weer andere aspecten; derhalve gaan ze altijd mank. Volgens Soskice zijn metaforen niet alleen noodzakelijk voor ons taalgebruik en intellectueel begrip van de werkelijkheid, maar zijn ze eigenlijk onherleidbaar tot gewone, letterlijke taal. Denk maar eens aan pijn. Er is knagende, kloppende en brandende pijn. Iedereen weet wat je bedoelt, maar er is geen fysiologische theorie die deze begrippen kan vervangen. Metaforen beschrijven de werkelijkheid, maar zijn niet direct herleidbaar tot die werkelijkheid. Ze doen echter wel recht aan de werkelijkheid en breken die werkelijkheid open voor nieuw begrip en inzicht. Door metaforen gaan je aspecten opvallen die je anders ontgaan.

De gelijkheid met God

Soskices tweede belangrijke boek is The Kindness of God uit 2007. Ook voor dit werk heeft zij haar bronnen grondig bestudeerd en geanalyseerd en komt zij vervolgens met een stevige eigen positie. Dit boek gaat eveneens over metaforische theologie, maar nu komt de incarnatie centraal te staan.

De titel is misleidend. Je kunt the kindness of God vertalen met ‘de vriendelijkheid van God’. Soskice heeft hier geen bezwaar tegen, maar er zit een diepere laag achter. Het oud-Engelse woord kin of kind kan ook betekenen ‘familietrek’ of ‘soortgenoot’. Hiermee beweert Soskice dat God niet alleen lief voor de mens is, maar vooral ook dat zij ‘van dezelfde soort’ zijn.

Soskice koppelt dit idee aan het scheppingsverhaal uit Genesis 1 waarin geschreven staat dat God de mens schiep naar Zijn beeld en gelijkenis. Wie een mens ziet, ziet derhalve God. Deze ‘soortgelijkheid’ tussen God (Schepper) en mens (schepsel) wordt geradicaliseerd, aldus Soskice, bij de menswording van God in Jezus Christus. God is ingegaan in onze werkelijkheid. God heeft zich in zekere zin onderworpen aan onze menselijke wetmatigheden, waar hij tegelijkertijd de maker van is. Soskice is daarom van mening dat de mens wel degelijk in menselijke termen over God kan spreken, omdat God mens geworden is.

Vader of moeder

Een van de meest pregnante vragen van de feministisch-theologische kritiek focust zich op het masculiene taalgebruik dat voor God gebruikt wordt, met name de term ‘Vader’. Soskice onderschrijft dit probleem, daar er in God geen man of vrouw is. God is immers geen van beiden, maar daarmee is het concrete probleem niet opgelost. Je kunt moeilijk de teksten van Bijbel en traditie redigeren. Sommige theologen hebben geprobeerd om ‘hij’ en ‘zij’ af te wisselen als ze spreken over God, of door ‘hij’ te veranderen door ‘het’. In beide gevallen doet de oplossing echter geforceerd aan.

Soskice gaat te rade bij de christelijke spirituele traditie voor een oplossing van dit probleem. De christelijke spiritualiteit en (volks)vroomheid hanteren inderdaad vaak de man als voorbeeld van studie en toewijzing aan God. Het zijn in overgrote meerderheid mannelijke theologen, heiligen en mystici die op theoretische wijze over God nadenken. Wederom gebruikt Soskice haar eigen leven om na te denken over spiritualiteit en maakt ze haar ervaringen vruchtbaar voor haar theologie. De theologe vergelijkt God in The Kindness of God met een zogende moeder. Ze put hiervoor uit eigen ervaringen met haar eigen kinderen die ze langere tijd de borst heeft gegeven. Vooral de zogenaamde ‘toeschietreflex’ bij jonge moeders intrigeert haar. Deze reflex is het verschijnsel dat de melkklieren van borstvoeding gevende vrouwen ogenblikkelijk melk gaan produceren zodra ze het idee hebben dat ze hun kind horen huilen. Als de kinderen groter worden, gaan ze natuurlijk van de borstvoeding af, maar de ‘reflex’ van de moeder (en de vader) blijft hetzelfde. Soskice beschrijft talloze vakanties met haar echtgenoot en opgroeiende kinderen: steeds weer een midden tussen loslaten en toezicht houden, van langzaam losmaken.

Voor Soskice is dit een schitterende metafoor voor God zelf. Zij vergelijkt de toeschietreflex van de zogende moeder met Gods zorg in de menselijke (heilsgeschiedenis). De zorg van moeders (en vaders) voor hun kinderen is de ultieme metafoor voor de zorgende God van Bijbel en traditie.

Dit dossier is mede tot stand gekomen naar aanleiding van een lezing van prof.dr. Marcel Sarot (TiU) tijdens de LUCE/CRC-lezingencyclus ‘Toptheologen: the next generation’.



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Marcel Sarot.