Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Sjoerd van Hoorn
Dossiers » Arendt, Hannah » introductie » Hannah Arendt (1906-1975)

Hannah Arendt (1906-1975)

Hannah Arendt was een Amerikaanse politiek filosofe van Duitse komaf. In dit dossier komt met name haar opvatting van het kwaad aan de orde. Arendt formuleerde naar aanleiding van het proces van de SS officier Adolf Eichmann, de organisator van de transporten naar de vernietigingskampen, de beroemde en beruchte stelling dat Eichmann de banaliteit van het kwaad belichaamde. Arendt kwam tot dat idee tegen de achtergrond van haar uitgewerkte opvattingen over totalitarisme.

Leven en werk

Johanna (Hannah) Arendt wordt op 14 oktober 1906 geboren in Linden in het huidige Hannover als enig kind van Paul en Martha Arendt. Ze groeit op in wat nu Kaliningrad had, de Oost-Pruisische stad Königsberg – de woon- en werkplaats van Immanuel Kant (1724-1804), een filosoof die voor Arendt altijd van groot belang was en aan wie ze een deel van haar laatste (postuum uitgegeven) werk zou wijden. De familie Arendt is Joods, maar het jodendom speelt nauwelijks een rol in Arendts jeugd. Wel wordt ze op straat “voorgelicht” over haar achtergrond door de anti-semistische opmerkingen van leeftijdgenoten. Haar moeder geeft haar de opdracht mee voor zichzelf op te komen als andere kinderen haar pesten, maar uitingen van anti-semitisme door volwassenen aan haar te melden. Haar vader overlijdt in 1913. Haar moeder zal hertrouwen en Hannah groeit van dan af op met stiefzussen, waar ze het overigens goed mee kan vinden. Ze is een intelligente maar opstandige scholiere. Als ze op haar zeventiende van school wordt gestuurd bereidt ze zich alleen voor op haar Abitur, het toelatingsexamen voor de universiteit. In 1924 gaat ze theologie en klassieke talen studeren in Marburg. De beroemde theoloog Rudolf Bultmann is haar belangrijkste leraar. 

In 1925 gaat ze college volgen bij Martin Heidegger. De colleges van de filosoof gelden als Geheimtip: Heidegger was een geheime koning van het denken, zou Hannah Arendt later schrijven. Het gerucht ging dat er in de colleges van Heidegger echt iets gebeurde. Je kon weer leren denken in Duitsland, zo zei men, en wel bij Martin Heidegger. Heidegger ontwikkelt in deze jaren de analyse van de mens als de unieke plaats waar het Zijn zich openbaart en de “vernietiging” (Destruktion) van de volgens Heidegger fundamenteel misleidende wijze waarop de filosofische en theologische traditie het Zijn had proberen te denken als iets dat helemaal begrepen zou kunnen worden in termen van de zijnden. Net als haar medestudent (en intieme vriend) Hans Jonas (die later beroemd zou worden als milieufilosoof en kenner van de gnostiek) en oudere leerlingen van Heidegger als Hans-Georg Gadamer en Karl Löwith is Arendt erg onder de indruk van Heideggers bijzonder intense colleges. In 1924-1925 geeft hij college over Plato. Voor Arendt wordt Heidegger al snel meer dan een leraar. Ze stelt zich tijdens zijn spreekuur aan hem voor en begin februari 1925 krijgen de achttien jaar oude studente en de vijfendertigjarige, getrouwde hoogleraar een verhouding. Het is een geheime verhouding. Het is een stormachtige verhouding. Het is een verhouding die een jaar of drie voortwoedt, maar die met name in Arendts verdere leven een bepalende rol zal spelen. Heideggers denken en zijn persoon spelen mee in zowat alles dat ze schrijft.

 Arendt verruilt in 1926 Marburg voor Heidelberg. Haar hoogleraar aldaar, Karl Jaspers is een wijze en rustige leermeester. De twee zullen nog het hele leven van Jaspers bevriend blijven. Eind jaren ’20 werkt Arendt aan een biografie van de negentiende eeuwse salonhoudster Rahel Varnhagen. Het werk wordt wel gezien als een verkapte autobiografie. Varnhagen was een joodse dame die erkenning zocht bij niet-joodse mannen uit hogere kringen. Haar grote liefde, een edelman, verliet haar en Varnhagen moest zichzelf opnieuw uitvinden, als schrijfster, als persoon en als jodin. Arendt omschreef Rahel Varnhagen als haar beste vriendin die toevallig helaas al meer dan honderd jaar dood was. Naast het boek over Varnhagen schrijft Arendt een proefschrift bij Jaspers. In 1929 promoveert ze op “Der Liebesbegriff bei Augustin”.  In 1929 trouwt ze bovendien met de filosoof Günther Stern. Stern zal onder de naam Günther Anders bekend worden als filosoof van de techniek. Arendt en Stern scheiden al in 1937. Intussen is er het nodige gebeurd. In 1933 komen de Nazi’s aan de macht. Een academische carrière is voor Arendt in Duitsland niet mogelijk en ze vlucht, na een korte gevangenschap wegens activiteiten voor de Zionisten, naar Frankrijk waar ze voor een Zionistische organisatie werkt. 

Heidegger speelt in deze tijd een minder fraaie rol. Hij zoekt al in 1931 contact met de Nazi’s en in 1933 wordt hij rector van de universiteit van Freiburg. In de beruchte Rektoratsrede stelt Heidegger dat voor wetenschappers het woord van Hitler waarheid is. Hij wijst de begeleiding van Joodse promovendi af, hoewel hij tot die tijd menig Joods leerling had gehad. Of Heideggers filosofie ook Nazistisch is, of Nazistische trekken heeft, is tot op de dag van vandaag een omstreden thema waar inmiddels een uitgebreide literatuur over bestaat. Hannah Arendt is verbijsterd over het gedrag van haar leraar en minnaar. Ze hebben lange tijd geen contact meer met elkaar. Na de tweede wereldoorlog zullen ze hun conflict echter bijleggen.

In Parijs sluit Arendt vriendschap met de filosoof en literatuurwetenschapper Walter Benjamin. Na de tweede wereldoorlog draagt ze samen met de filosoof Theodor W. Adorno en de Kabbaladeskundige Gershom Scholem zorg voor publicatie van werk van Benjamin. Ze leert ook de schrijver Bertolt Brecht kennen. Als de Duitsers in 1940 Frankrijk binnenvallen komt Arendt eerst in een interneringskamp voor Duitsers terecht, maar ontkomt later toch naar de Verenigde Staten. In 1939 is ze getrouwd met Heinrich Blücher, dichter, Marxist en geleerd autodidact. Het echtpaar Blücher komt terecht in New York, waar Hannah schrijft over het Duitstalige joodse tijdschrift Aufbau en waar ze langzaam een academische carrière opbouwt. Als in de loop van de oorlog de waarheid over de Sjoa – de moord op de Joden – duidelijk wordt stelt Arendt zich de vraag hoe het zo ver heeft kunnen komen.

 Haar boek Origins of Totalitarianism is voor een belangrijk deel aan de totstandkoming van de raciale Jodenhaat gewijd. Het boek behandelt in bredere zin de mogelijkheidsvoorwaarden van het totalitarisme. Arendt ziet de totalitaire staat als een geheel nieuw verschijnsel, dat niet echt te vatten is in termen van de traditionele politieke filosofie. Totalitarisme is niet zomaar tirannie. Het wordt gekenmerkt door het feit dat niets ontsnapt aan de staat: alle vormen van identiteit anders dan de identiteit als deeltje van de staat worden onmogelijk gemaakt. Origins of Totalitarianism wordt gepubliceerd in 1951. In 1963 zal Arendt opnieuw een boek aan de Jodenvervolging wijden: Eichmann in Jerusalem: A Report on the Banality of Evil, oorspronkelijk een serie reportages over het proces Eichmann. Arendt probeert in dit werk te begrijpen hoe het mogelijk was dat een minkukel als Eichmann in haar ogen was tot zijn daden heeft kunnen komen. Volgens Arendt was Eichmann niet de baarlijke duivel maar een ambitieuze, gedachteloze bureaucraat. Eichmann was een banale persoon, zo stelde Arendt. Deze gedachte en de suggestie in Arendts boek dat de Joden door hun samenwerking met de Nazi’s in de zogenaamde Joodse raden zèlf medeschuldig waren aan de Sjoa riep veel weerstand op. Als Arendt tot op de dag van vandaag geldt als een omstreden filosofe, dan komt dat met name door Eichmann in Jerusalem

Een boek dat filosofisch belangrijker is, is The Human Condition. Terwijl Origins of Totalitarianism geldt als het negatieve deel van Arendts politieke theorie, ontvouwt ze in The Human Condition haar theorie van het menselijk handelen en in het bijzonder van de politiek. Arendt contrasteert werken met handelen. Handelen is het tot uitdrukking brengen van het zelf, iets dat in de eerste plaats in de politiek geschiedt. Pas in het openbaar handelen, jezelf uitspreken en iets tot stand brengen komt de mens volgens Arendt volledig tot zijn recht. De mens is een politiek dier. Politiek komt van het Griekse woord ‘polis’ dat meestal als stadsstaat wordt vertaald. Arendt ziet de klassieke Griekse polis als zo’n beetje de ideale samenleving. Ofschoon ze de nadelen van de Griekse werkelijkheid (alleen vrije mannen hadden stemrecht) wel inzag was ze toch zodanig op de polis gesteld dat de Amerikaanse literatuurwetenschapper Richard Wolin spreekt van 'polis envy'.

In haar latere leven wordt Arendt steeds bekender. Ze wordt hoogleraar aan de New School University te New York. Ze stelt een bloemlezing samen uit het werk van Walter Benjamin, die in 1940 is omgekomen bij de Frans-Spaanse grens (waarschijnlijk door zelfmoord, al zijn er hardnekkige geruchten dat hij door de Russische geheime dienst zou zijn vermoord). Verbazend genoeg zet ze zich ook in om het werk van Heidegger in de Verenigde Staten bekend te maken. Arendt pleit voor Engelse vertalingen van Heideggers werk, die er ook komen. Ook in Duitsland neemt haar roem steeds meer toe. In 1975 sterft Hannah Arendt in New York. Sinds haar dood is haar roem alleen maar toegenomen. Vanaf de jaren ’90 verschijnt er een stroom aan publicaties over haar werk en haar leven, met name over haar verhouding met Heidegger en over de details van Arendts bemoeienissen rond het proces van Eichmann. Daarbij valt op dat Arendt kennelijk uitgesproken meningen oproept. Er wordt hagiografisch over haar geschreven, bijvoorbeeld door haar biografe Elizabeth Young-Bruehl en de Belgische filosoof Dirk De Schutter, maar Arendt wordt ook fel aangevallen, bijvoorbeeld door de literatuurwetenschapper Richard Wolin en de historicus Bernard Wasserstein. De controverses niet te na gesproken is Arendt ontegenzeggelijk een invloedrijke stem in de politieke filosofie van de tweede helft van de twintigste eeuw gebleken.

Origins of Totalitarianism

Origins of Totalitarianism is het driedelige magnum opus over de politiek van het totalitarisme dat Hannah Arendt schreef aan het einde van jaren ’40 om inzicht te krijgen in de fenomenen van het Nazisme en het Stalinisme. Het totalitarisme is volgens Arendt een nieuw fenomeen in de politiek, dat niet samenvalt met enig andere regeringsvorm uit de traditie van het politieke denken. Totalitarisme is geen tirannie. Veeleer wordt het totalitarisme gekenmerkt door het ontstaan van een massa van geatomiseerde, anonieme individuen, wier plaats in de maatschappelijke orde slechts een functie is van hun plaats in de staat, die op haar beurt weer samenvalt met de partij. Het wezen van het totalitarisme bestaat uit propaganda zolang de totalitaire beweging aan de macht moet komen en uit terreur zodra zij aan de macht is. De totalitaire maatschappij kan worden omschreven als een maatschappij in voortdurende toestand van revolutie. In principe is geen persoon of instituut zeker van zijn plaats. Vandaar dat Stalin de meeste van zijn mede-revolutionairen uit de weg liet ruimen in 1937, terwijl Hitler de SS de opdracht gaf de SA uit de weg te ruimen. De terreur van de totalitaire staat is totaal, zoals ook de partij totaal is, dat wil zeggen, het hele leven beheerst. De terreur van de Nazi´s tegen de Joden komt volgens Arendt voort uit het waandenkbeeld dat de Joden streefden naar wereldheerschappij: aangezien de nazi´s zelf streefden naar wereldheerschappij vormden de Joden volgens Arendt in de ogen van de Nazi´s een rivaliserende macht waarmee moest worden afgerekend. Op soortgelijke wijze bepaalde paranoia ook het handelen van Stalin: ook hij zag voortdurend vijanden om zich heen.

Volgens Arendt komt het totalitarisme tot stand onder invloed van het imperialisme. Het imperialisme gaat om het vestigen van macht waarbij bovendien grote groepen mensen als menselijk materiaal voor de doeleinden van de heersende macht worden gebruikt. Ook het concentratiekamp – hoewel niet het vernietigingskamp – is een uitvinding uit de koloniale tijd. In Origins of Totalitarianism schetst Arendt hoe vanuit de achtergronden van antisemitisme en imperialisme in een tijd waarin enorme aantallen mensen onzeker waren over hun toekomst een radicaal kwaad kon ontstaan, namelijk het kwaad dat geen doel heeft maar alleen nog maar een op hol geslagen vernietigingsmachine is. De Britse titel van Origins of Totalitarianism is The Burden of Our Time en Arendt beschouwde het dan ook als de opdracht van haar tijd om het totalitarisme te begrijpen en er mee af te rekenen.

Eichmann in Jerusalem – A Report on the Banality of Evil

In haar boek over het proces tegen Hauptsturmbahnfüher Adolf Eichmann, de manager van de transporten van Joden en zigeuners naar hun dood in de vernietigingskampen ontwikkelt Arendt de these dat het kwaad – dat niettemin nog steeds radicaal kan zijn – voortwoekert in de gedaante van gewone, ja, banale bureaucratische processen. Arendt omschrijft Eichmann als een soort mislukte VMBO-jongere die de mogelijkheid om carrière te maken bij de SS gretig aangrijpt. Volgens Arendt trachtte Eichmann zonder erbij na te denken zijn verzengende ambities te verwezenlijken. Als Eichmann de kans krijgt om van korporaal bij een gewapende eenheid bureaucraat bij het Reichssicherheit Hauptamt te worden maakt hij zonder aarzelen de overstap. Eenmaal op zijn plek als plaatsvervangend afdelingshoofd doet hij nauwgezet zijn werk. Eichmann beweert dat hij geen haat voor de Joden koestert. Hij volgde slechts bevelen op en probeerde zijn werk zo goed mogelijk te doen. Volgens Arendt toont Eichmann bovenal gedachteloosheid en de weigering – die een soort van gedachteloosheid is – om zich te verplaatsen in zijn slachtoffers. Die houding zou blijken uit uitlatingen van Eichmann over de goede verhoudingen die hij volgens eigen zeggen had met de vertegenwoordigers van de Joodse raden, autoriteiten die door de Nazi’s waren aangesteld om de Joden hun eigen transporten te laten organiseren. Arendt schetst de Joodse raden als min-of-meer vrijwillige medewerkers van de Nazi’s. In het algemeen verwijt ze de Joden hun passieve houding – een beschuldiging die we ook al in Origins of Totalitarianism aantreffen. Het is met name die beschuldiging die Arendt op woedende kritiek uit de Joodse gemeenschap komt te staan. Uit veel onderzoek blijkt namelijk dat de Joodse raden allerminst vrijwillig deden wat hen werd bevolen als ze transporten moesten organiseren. Arendt, zo stellen sommigen, had meer anti-semitische lectuur tot zich genomen dan goed voor haar was. Het waren niet de minsten die met haar braken. Gershom Scholem, decennia lang een goede vriend, schreef Arendt dat zij niet genoeg van haar eigen Joodse volk hield en verbrak hun vriendschap. Arendt verklaarde dat zij inderdaad niet van volken of abstracte gemeenschappen kon houden, maar alleen van concrete mensen om haar heen.

Andere kritiek betreft de stelling dat Eichmann banaal zou zijn. De directeur van Yad Vashem, het Israëlische centrum voor Sjoa-studies, argumenteert dat Eichmann precies wist wat hij deed én dat hij met grote voortvarendheid te werk ging om de tegenstribbelende overheden in bezette landen ertoe aan te zetten de Joden in hun land uit te leveren en de transporten te organiseren. Het is Arendt ook verweten dat ze geloofde wat Eichmann zei tijdens het proces en dat ze de openbare aanklager Gideon Hausner wegzette als een horkerige Ostjude (Poolse Jood) terwijl ze de Duits-Joodse rechters bewierookte.
De stelling dat Eichmann een banale man was, die juist door zijn banaliteit, zijn gedachteloosheid, onvoorstelbaar groot kwaad kon aanrichten is niet in de laatste plaats vanwege de controverse rond deze stelling onlosmakelijk verbonden geraakt met de naam Hannah Arendt, of beter: andersom. Bij Arendt denkt men al snel aan 'de banaliteit van het kwaad'. Toch komt deze uitdrukking maar één keer voor in Eichmann in Jerusalem, helemaal aan het eind.



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Prof.dr. P. Jonkers.