Johannes Paulus II schreef 1988 een speciale brief aan de katholieke vrouwen wereldwijd. De toenmalige paus wilde een weerwoord formuleren tegen de steeds sterker wordende kritiek dat de r.k.-kerk vrouwen structureel discrimineert, m.n. waar het gaat om de weigering om vrouwen toe te laten tot het priesterschap. Johannes Paulus II poogt deze controverse op te lossen door te hameren op het verschil tussen het begrip 'gelijk' en 'gelijkwaardig': 'man en vrouw zijn wel gelijkwaardig, maar niet gelijk', waardoor het priesterschap voor vrouwen buiten bereik blijft.
In deze context noemt de paus tweemaal Maria Magdalena. In het 16e paragraaf noemt hij haar 'de eerste getuigen van de verrijzenis' en concludeert op basis van Maria's bijbelse optreden: "wat vrouwelijk is in de persoon bereikt in de zo begrepen roeping een nieuwe maat: de maat van "Gods grote daden", waarvan de vrouw het levende subject en de onvervangbare getuige wordt." In het 15e paragraaf gaat over de vrouw als de 'behoedster van de evangelische boodschap'. Maria wordt hier opgevoerd als getuigen bij de kruisiging, afname en graflegging van Jezus.