Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Max Lammertink
Dossiers » Verzameldossier » boeken (over) » Nico Riemersma, 'Over de grondwoorden en vertaling van het bijbels getuigenis'

Nico Riemersma, 'Over de grondwoorden en vertaling van het bijbels getuigenis'

Nico Riemersma, 'Over de grondwoorden en vertaling van het bijbels getuigenis', in: Interpretatie 18,8 (2010), p. 25-27

Samenvatting
Het uitgeven van de Bijbelse Theologie van Frans Breukelman (1917-1993) mag een langdurige geschiedenis genoemd worden. Dertig jaar geleden, oktober 1980, verscheen het eerste cahier Bijbelse Theologie I,1 Schrift-lezing. De laatste twee delen (een over Genesis, met daarin een exegese van Genesis 1:1-2:3, en een over Matteüs, met daarin een exegese van Matteüs 27:55-28:20) zullen in voor- en najaar van 2010 verschijnen, zo meldde de Stichting Breukelman in haar Nieuwsbrief van december 2009. In oktober 2009 verscheen Bijbelse Theologie Deel 11,2 onder de titel Sjemot. De eigen taal en de vertaling van de Bijbel bij Kok in Kampen 2009, dat als een fragmentair vervolg wordt gepresenteerd - althans het eerste deel van dit boek - op Biblische Theologie Deel II Debharim. Der biblische Wirklichkeitsbegriff (Kampen: Kok 1998).
 
Breukelman achtte vier grondbegrippen bepalend voor de structuur van de theologie van het bijbels getuigenis: sjemot (=namen) - dat zijn de wezens zelf, gelijk ze in het spelen van hun rol betrokken zijn in het geschieden van de debharim; debharim (=woorden-daden) - dat is al wat er tussen deze wezens zich afspeelt in een volstrekte eenheid van woord en daad, want ze zeggen wat ze doen om te doen wat ze zeggen; jamim(=dagen) - de tijd voor het geschieden van de debharim; deze tijd die tegelijk de levenstijd van de mens is; - ha-èrèts tachat ha-sjamaim (=de aarde onder de hemel) - de plaats, waarop de debharim geschieden, de plaats voor de geschiedenis van het verbond tussen God (in de hemel) en zijn mens (op de aarde). In dit boek zijn aanzetten te vinden van de grondwoorden 'namen', 'dagen' en 'de aarde onder de hemel'.

Tot een van Breukelmans mooiste studies moet de exegese van Psalm 113 gerekend worden, een hymne, die in zijn inleiding een oproep bevat om de naam (sjem) van JHWH te prijzen en in zijn hoofddeel de grote en magnifieke daden (debharim) van JHWH vermeldt, hier in het bijzonder hoe de verheven God zich vernedert om de vernederde te verhogen. Deze studie had prachtig als afsluiting kunnen dienen van de vier grondbegrippen, omdat in deze psalm nu juist de structuur van de bijbelse theologie zichtbaar wordt, zoals Breukelman aan het begin van zijn exegese aangeeft. Deze studie is ook echt Breukelman in die zin dat ook Barth en Calvijn hierin hun plek hebben, terwijl ook Buber met zijn Verdeutschung steeds meedoet.
 
Het tweede deel van het boek staat in het kader van het vertalen van de Bijbel. Door D.J. Hoens, met wie Breukelman in debat gaat, wordt de vertaalkwestie zo geformuleerd: 'Als men gaat vertalen, kan men twee wegen inslaan: men kan de schrijver naar de lezer brengen of men kan de lezer naar de schrijver brengen.' Waar Hoens duidelijk voor de eerste weg kiest - hij meent dat de NBG-vertaling nog te zeer aan de tweede weg hangt -, daar kiest Breukelman op bijbels-theologische en op apostolaire (!) gronden voor de tweede weg. In dit boek zijn alle artikelen opgenomen die Breukelman in het tijdschrift In de Waagschaal schreef, waarin hij een kritische beoordeling gaf van de NBG-vertaling van 1951.


Bron: Interpretatie
Externe link: Integraal te lezen